Tijdschrift
Frederik van Eeden, dichter, romanschrijver en arts raakte aan het eind van de vorige eeuw ook bekend door een idealistische commune die hij stichtte. Walden was de coöperatieve kolonie in de buurt van Bussum waarin Van Eeden streefde naar een eerlijke verdeling van bezit en van arbeid. De kolonie was geheel selfsupporting, maar een echt welvarend bedrijf werd het niet. Na bijna tien jaar ging de kolonie failliet. In tegenstelling tot wat je zou denken van dit soort idealistische leefgemeenschappen was Van Eeden geenszins de mening ‘small is beautiful’ toegedaan. Hij vond juist na het mislukken van het experiment met Walden grootschaligheid en een goede bedrijfsvoering noodzakelijk. Mariannne L. Mooijweer beschrijft in Het Oog in 't Zeil, jaargang 5, nummer 6 van augustus 1988 de expansiedrift van Frederik van Eeden. Op uitnodiging van Amerikaanse vrienden reisde hij aan het begin van deze eeuw drie keer achtereen naar de Verenigde Staten. Ook een socialistische onderneming heeft een efficiënte manager nodig was hem gebleken en in het land van de ‘free enterprise’ dacht hij die wel te vinden. De Hollandse omgeving benauwde hem en de niet aflatende energie van de Amerikanen wond hem op. ‘Tegenover de apathie en het sombere cynisme van Europa stelde hij de Amerikaanse landaard: groots, meeslepend, optimistisch en voortvarend,’ meent Marinanne Mooijweer. Van Eeden maakte een glorieuze entree in New York. Opeen van de affiches, afgedrukt in Het Oog in 't Zeil, die een uitnodiging voor een lezing van Van Eeden bevat, staat ‘Dr. Van Eeden is the William Morris of the Present Day’. Amerika bevond zich juist in de ‘progressive era’, de periode tussen 1890 en 1914. Er werd gestreefd naar algemeen kiesrecht, verbetering van de sociale wetgeving en vermindering van de corruptie. Dus de tijd was rijp voor Van Eedens denkbeelden. In Nederland reageerde
men met gemengde gevoelens op Van Eedens geflirt met het grootkapitaal. Een bankier uit North Carolina wist hij te overtuigen om het startkapitaal voor een coöperatie naar zijn idee te schenken. Maar het enthousiasme van de Amerikanen en dat van de uit Nederland geëmigreerde kolonisten hield evenmin stand als dat van Van Eeden zelf. Marianne Mooijweer geeft voor Van Eedens desillusie en ontgoocheling een heel persoonlijke en emotionele verklaring. Jan Paul Hinrichs publiceert in dit nummer twee brieven van Boris Pasternak, die hij schreef in antwoord op de fanmail die hij na het ontvangen van de Nobelprijs in grote mate kreeg. De brieven zijn mijns inziens vrij onbeduidend. Ze laten zien dat Pasternak heel beleefd maar toch ook duidelijk afwijzend reageert op de bewonderende, van foto's vergezelde post uit Den Haag van een zekere Frieda Kaufman. Hinrichs denkt daar anders over. Iedere snipper van zo'n begenadigd auteur vindt hij de moeite waard. Wel leuk om te weten is dat de eerste Russische uitgave van Dr. Zjivago gezet en gedrukt is in Den Haag bij Mouton & Co. in 1958. Jammer genoeg schrijft Koos van Weringh de laatste aflevering van Der Münchener Beobachter in deze Het Oog in 't Zeil. In deze rubriek praal Van Weringh altijd soepel een aantal opmerkelijke politieke of culturele situaties in Duitsland aaneen. Van Weringhs oog valt steeds vooral op kwesties die veroorzaakt worden door de typische Beierse landaard en de invloed van de Tweede Wereldoorlog op het Zuidduitse denken. Kan het Goethe Institut in München aan de Dachauer Strasse gevestigd zijn, is één van de problemen die hij in deze aflevering aanroert. Mild en kritisch tegelijk is Van Weringh iedere keer weer en ik hoop dan ook dat hij van zich zal laten blijven horen in Het Oog in 't Zeil.
EVA COSSEE