Buitenspel
Vermeiren had wellicht aan die loodzware, humorloze ideeënlast van de verteller nog een ironische wending kunnen geven door bijvoorbeeld in de dagboekfragmenten van Kurt (waarin de verteller dus buiten spel staat) een andere toon aan te slaan. Maar Kurt en verteller spreken en schrijven in hetzelfde register van het dikke denken. Kurt schrijft een (dit) boek: ‘Van één zaak moet ik mij goed bewust blijven: het boek dat ik schrijf draagt de kiemen der vernietiging in zich. Al schrijvend voer ik een mentale autopsie uit op het personage dat onder mijn handen ontstaat, een autopsiografie. Daarmee bevestig en ontken ik mezelf tegelijkertijd (...) Al schrijvend heb ik een verhaal over het verhaal doen ontstaan. Maar wie begint te schrijven doet niet meer mee voor de tijd dat het duurt. Hij staat buitenspel.’
Ik wil niet beweren dat alles wat in dit boek gezegd wordt, onzin zou zijn. Romankunst en wetenschappelijk traktaat staan voor mij echter op gespannen voet; de talloze beweringen met wetenschappelijke pretentie maken De vrolijke eenzaamheid tot een alles behalve ‘vrolijk’, in de bekends van ‘voor de lezer uitdagend’, boek. Ik voel mij als lezer buitenspel gezet. Hermans heeft ooit gezegd dat literatuur schrijven zoiets is als wetenschap bedrijven zonder bewijs. Het lijkt of die laatste twee woorden door resonans in de echoput voor Vermeiren verloren zijn gegaan.
Een werkelijk in alle opzichten vrolijk boek is De mentor van Marcel van der Linden. In het aan Claes' studie toegevoegde ‘intertextueel lexicon’ kan ik er zo snel geen term voor vinden; ik noem het procédé voor dit boek dan ook maar ‘creatieve imitatio’, met de nadruk op creatief. Over de auteur merk het achterplat slechts op: ‘Marcel van der Linden werd in 1935 in het Antwerpse geboren.’ Ik vertrouw het niet: een drieënvijftigjarige debutant die op een zo inventieve wijze, tot in stilistische en inhoudelijke details ingenieus spiegelend. Mulisch' Pupil... ja wat: parodieert, pasticheert? Hier moet bijna van een mystificatie sprake zijn; hier wordt iemand een poets gebakken. In een onbewaakt ogenblik heb ik zelfs even gedacht dat de Oude Sfinx bij zijn eigen uitgever een unieke vorm van ‘zelfplagiaat’ (Claes: ‘ongesignaleerd citaat van een eigen tekst’) heeft gepleegd, onder pseudoniem is hij begonnen alsnog zélf zijn ‘tegenoeuvre’ te creëren. Maar dit wil ik eigenlijk niet voor eigen rekening ‘gesignaleerd’ hebben.
Hoe dan ook: De mentor is door de allusietechniek een bijzonder boek. Het verhaal is simpel. Een mislukt schrijver - oud, vetbuikig en drankzuchtig - vliegt naar New York: ‘We schreven 1985. De dollar was goedkoop en ik vijftig, America, here I come.’ Klapwiekend van de whisky zeilt hij op Kennedy Airport het vliegtuig uit, raakt verwikkeld in een ruzie tussen een brute man en een beeldschone vrouw in een bar en komt zijns ondanks als een verloederde held (‘Mister Dangerous’) uit de strijd. Voor Paloma - want zo heet de vrouw in dit spel - is zijn optreden overtuigend: ‘Misschien ben je een oude smerige wolf. Mister Dangerous, maar ik ben geen jonge koe (...) Ik zal voor je zorgen, dangerous. En in ruil moet jij als een vieze gevaarlijke hond achter me aan lopen. Jij moet mijn verlopen mentor zijn!’ Dan bevinden wc ons inmiddels, na een rit door New York per ‘stretch limo’, op een flat eenentwintighoog in Manhattan. Voor de oplettende lezer was het al duidelijk; deze Paloma is de extravagante dochter van ‘de grootste schilder van deze eeuw en zelf wereldberoemd’: Paloma Picasso. Via haar doet de mislukte Vlaamse schrijver zijn intrede in de (post)moderne wereld als een Kuifje in Wonderland. Hier is alles high-tech, glamour, outrageous. Op een party in Madison Square Gardens ontmoet hij ‘de schrijvers Gore, Norman, John en Truman, zowel als de politici Roman, Woody, Fay, Diana, Jessica. Verder de opgetutte wonderboys van de reclame, de marketing, de journalistiek en de glitterfiguren uit de design wereld.’
De Nieuwe Wereld - dat is nog eens een andere wereld dan die van de Vesuvius waarheen Mulisch zijn achttienjarige alter ego liet reizen, aanvankelijk in gezelschap van de schatrijke weduwe van de uitvinder van de veiligheidsspeld. Maar tijdens het hoogtepunt van de reis blijkt de beschermvrouwe spoorloos verdwenen. Hoogtepunt van De mentor is de uitvoering door Claes Oldenburgh van een ‘geniaal’ idee van Paloma: de twee gigantische torens van het World Trade Center zullen door lichteffecten getransformeerd worden in een reusachtige wasknijper. Mister Dangerous is echter de verwekker van dit idee: het ontstond op het moment dat hij Paloma verloste van haar slapeloosheid en als dank door haar in de wasknijperstand genomen wordt: ‘Reeds duwde ze me op het waterbed en ik veranderde in haar hefboom, zij in de mijne. Archimedes tilde aarde tot bij de maan. Toen ik weer bijkwam lagen we als de twee benen van een wasknijper tegen elkaar.’
De happening zelf, waarbij onder aanvoering van burgemeester Koch de hele jet-set annex kunstmaffia van New York aanwezig blijkt, is op een buitengewoon lichtvoetige wijze beschreven met een grote dosis ironie ten aanzien van de aanwezigen in het algemeen en de kunst in het bijzonder. De wasknijper wordt tot symbool van New York uitgeroepen; in het World Trade Centre houdt Mister Dangerous een toespraak om een nieuw sieraadje te presenteren: een klein wasknijpertje van ebbehout en zilver. ‘Dit kleine dingetje, dat u kunt gebruiken als oorhanger, haarspeld of sluiter voor uw jurk, is Manhattan zelf, Manhattan tot zijn essentie herleid, Manhattan als juweel (...) Dit symbool van de menselijke erotiek heeft vandaag definitieve vorm gegeven aan dit gebouw en aan uw stad.’ Uiteraard is het juweel voor goed geld te koop op intekening en het loopt storm. ‘De repetiliviteit had zich van iedereen meester gemaakt.’
Wie zo snel stijgt, moet bedacht zijn op de val. Hoewel... al zijn de dagen voor de Vlaamse Reus op Manhattan geteld, het is de vraag of er sprake is van een val. Het is bovenal de vraag of er sprake is van een dronkemansdroom of van werkelijkheid. Paloma is op het hoogtepunt van de happening verdwenen; anderen hebben moeite zich Mister Dangerous te herinneren. Het verhaal eindigt in de ijle sferen van het luchtruim.
De repelitiviteit had zich van iedereen meester gemaakt. Die zin zou van Claes (Paul bedoel ik, maar Oldenburg had ook gekund) afkomstig kunnen zijn. Ik ken maar weinig boeken die zo een spel met hun bron spelen als De mentor met De pupil. Het is een sprankelend spel waarbij steeds weer nieuwe overeenkomsten of spiegelingen opduiken. Maar daarbij is het ook een kostelijk boek door de speelse wijze waarop de draak gestoken wordt met de allerpostmodernste kunstenmakers. ‘Een gek is iemand die spelletjes speelt die de weerzin van de anderen opwekken. Wie de mensen weet te amuseren met zijn gekkenspelletjes is een kunstenaar.’ Ik heb mijn twijfels over wie Van der Linden is; ik weet zeker wat hij is: een begaafd kunstenaar.
■