Freud
Sagan laat een ontvleesde Bernhardt vanuit haar graf op Père Lachaise, waar ze zich toch maar verveelt, genoeglijk babbelen over zulke vrouwengeheimpjes. Nee, nee, ‘Quiou-Quiou’ was juist een schatje, Sagan heeft goed geraden dat ze Rostand nimmer bemind heeft, en Hugo, wel, als haar jonge vriendin zo aandringt... Maar de ‘jonge vriendin’ moet haar heus haar sarcasme over haar levensonderhoud besparen: ‘Natuurlijk heb ik ook op mannen geleefd, zoals alle ongetrouwde vrouwen, zoals alle vrije vrouwen van mijn tijd (...) Ik nam ze verguld en ik nam ze ook aantrekkelijk. Zo zit het! Dat was in die tijd niet onverenigbaar, zelfs al is het dat in de jouwe wel, naar wat ik ervan gezien heb: je treft enkel geld bij mannen met buikjes, tics of een vulgaire zelfverzekerdheid. In mijn tijd vloog het geld hun net zo vrolijk uit de zak als de melk uit de uiers van een koe, en daar deden wij ons voordeel mee.’ Sagan slikt bij zoveel superioriteit haastig haar sarcasme in: ‘Dat u mannen nodig had voor uw onderhoud, lijkt me een natuurlijke zaak en ik zou zeker hetzelfde gedaan hebben als dat mogelijk was geweest.’ Haar toon is even deemoedig als ze af en toe haar taak van vragen stellen overdoet en Bernhardt met onmiskenbaar cynisme laat informeren naar de mogelijke positieverbetering die haar jongere zusters hebben bewerkstelligd. Ze laat Bernhardt zoetsappig vragen of in Sagans tijd de vrouwenliefhebbers minder gevaar lopen, ‘óf om door deugdzame vrouwen die aan de lopende band kinderen baren tot een huwelijk gedwongen te worden, óf om door lichte vrouwen die maar aanrommelen syfilis bezorgd te krijgen?’ ‘Nou, je kunt niet zeggen dat dat allemaal dik voor elkaar is,’ antwoordt Sagan ontwijkend, en dat is dan ook ongeveer het niveau waarop de discussie zich afspeelt: gekwebbel over de rijen minnaars, bevallig gezucht onder de schuldeisers - Sagan
verzekert daar het hare mee te stellen te hebben gehad - die het een grande horizontale zo lastig maken om van het leven te genieten, en diepe wederzijdse verontwaardiging dat Bernhardt postuum de reputatie kreeg een frigide vrouw te zijn. Of Bernhardt Freud nog gekend heeft? Jazeker: ‘Hij leek me een heel gecompliceerd heerschap.’ Héél af en toe kibbelen de twee vriendinnen, zoals wanneer Sagan suggereert dat Bernhardt koketteert met haar afschuw van het beroemd zijn, maar de ruzietjes worden snel bijgelegd. Het geeft de biografe kans om zich uit te putten in complimenten, waarbij ze zichzelf nimmer overslaat. Veel ruimte om te besteden aan Bernhardts mysterieuze acteergenie houdt Sagan niet over, en de biografe is ook weinig feitelijk over de ontwikkeling van Bernhardts professionele carrière. De lezer die daarnaar nieuwsgierig is moet het doen met de opmerking dat Bernhardt de hibbers had toen ze debuteerde, en erop vertrouwen dat Sagans verslag van Bernhardts Amerikaanse tournees (met spektakels als in ravijnen stortende treinen, verteld in Lucky Luke-stijl) naar waarheid is gedaan. Sagan introduceert zichzelf bij haar onderwerp met de verzekering dat ze meent ‘zo ongeveer alle biografieën, alle kwebbelstukken en alle serieuze artikelen’ te hebben gelezen ‘waar je op het moment aan kunt komen en die er door of over u sinds uw dood verschenen zijn’. Er even van afgezien dat élke over Bernhardt opgeslagen biografie of kranteartikel andere (en elkaar weersprekende) feiten opsomt, hei is best mogelijk dat Sagan meent zich serieus in haar personage te hebben verdiept, maar ze volgt zo te zien in alle controverses trouw Bernhardts eigen, bewezen onbetrouwbare versie van haar levensverhaal, en de enige indruk die ze wekt is met grote stappen gauw weer thuis te hebben willen zijn. Ook de vertaalster had haast: ze verzuimde
om ‘Télegène’, voorgesteld als Bernhardts laatste minnaar, te identificeren als Nederlands eerste Hollywood-ster Lou Tellegen.
Sarah Bernhardt in ‘Macbeth’ van Shakespeare
NADAR/ARCH, E.R.L. PARIS
■