Geënsceneerde Caravaggio's
Een van de meest in het oog lopende manieren waarop fotografen zich in de beeldende kunst een plaats hebben veroverd, is in de vorming van scholen of stromingen. Gewoonlijk concentreert zich dat op het gebruik van bepaalde motieven of technieken en het taboe verklaren van andere. Het interessante van zulke scholen is dat ze in hun geslaagde vormen een vanzelfsprekend karakter hebben, alsof het niet anders heeft kunnen gaan. De iets minder geslaagde pogingen daarentegen illustreren het duidelijkst hoe zo'n stroming zich vormt, welke factoren daarbij in het geding zijn. Binnen het veelomvattende thema Questioning Europe van de Rotterdamse fotobiënnale (van 20 augustus tot 2 oktober) zijn twee kleinere overzichtstentoonstellingen opgenomen die daar iets van laten zien: de tentoonstelling Hommages & Remakes in Galerie Perspektief en de Rotterdamse School? in Museum Boymans-van Beuningen. De twee tentoonstellingen worden begeleid door uitvoerige artikelen in nr. 33 van het tijdschrift Perspektief (f 20,-) waarin ook een overzichtelijke keus van het geëxposeerde werk is gereproduceerd. Beide artikelen - van Mirelle Thijsen respectievelijk Hripsimé Visser - traceren de historische achtergronden van twee specifieke vormen van hedendaagse fotografie-als-kunst: de tendens tot het kopiëren of annexeren van klassieke meesterwerken door fotografen en die van het variëren op pop-cultuur en B-films. Mirelle Thijsen trekt in haar artikel over de moderne fotografische Courbets, Caravaggio's, Ingres' en Van Eycks een vergelijking met het zestiende-eeuwse maniërisme, waarbij zij de overeenkomst ziet in twee programmapunten: difficultà (het vertoon van virtuositeit) als esthetisch principe en het streven naar status. Het probleem met die vergelijking is dat ze van bepaalde uitingen van zestiende-eeuwse kunst
retrospectief een stroming maakt, terwijl er in de zestiende eeuw überhaupt geen sprake was van ‘ismen’. Dat idee, met het hele begrip maniërisme, is de wereld ingeholpen door historici zoals John Shearman, op wie Thijsen zich dan ook beroept. Niettemin geeft haar artikel, met de tentoonstelling, een overzichtelijk beeld van wat er op dit gebied aan beelden en ideeën in omloop is. Hripsimé Visser beperkt zich in haar bijdrage tot de specifiek Rotterdamse traditie binnen het artistieke manipuleren met massamedia. De schets die zij geeft van de wisselwerking tussen kunstenaars, journalisten, tentoonstellingen en een kunstacademie in het ontstaan van een stroming, kan in zijn miniatuurvorm model staan voor veel ontwikkelingen binnen de moderne kunst. Bovendien is haar artikel de eerste aanzet tot een geschiedschrijving van dit op zichzelf kleine fenomeen, de ‘Rotterdamse School’, en de manier waarop dat fenomeen - al dan niet ten onrechte - een steeds centralere rol is gaan vervullen in de publiciteit rond de geënsceneerde fotografie van de jaren tachtig.
MH