‘De vraag naar blank of bruin werd pas in de negentiende eeuw relevant’
Gesprek met de Australische historica Jean Gelman Taylor
Tessel Pollmann
Bij uitgeverij Wolters-Noordhoff verscheen de vertaling van The Social World of Batavia van de Australische Indonesië-specialiste Jean Gelman Taylor. Smeltkroes Batavia is een levendige beschrijving van de koloniale samenleving en cultuur van Batavia vanaf de zeventiende eeuw tot het begin van de twintigste. Tessel Pollmann had een gesprek met Jean Taylor, Peter van Zonneveld besprak het boek.
Australië is haar geboorteland, maar mensen als zij noemen zich ‘British’. Jean Gelman Taylor is de dochter van een geleerde dominee die arm vanuit Engeland naar Australië ging en er stierf. Hij zag zichzelf nog als een ‘koloniaal’. Zijn dochter (42) ziet haar generatie als ‘de laatste der kolonialen’; wat na haar komt noemt zich gewoon Australiër. Een zekere predispositie voor het bestuderen van het kolonialisme was haar dus meegegeven, en Indonesië ligt dan voor de hand. Anders dan de meesten van ons denken, staat Australië bij ingewijden bekend om zijn vele en uitstekende Indonesianisten, en geen wonder. Een derde van alle schoolkinderen kiest Indonesisch als facultatief vak. Indonesië is dichtbij; ooit had Australië een deel van Nieuw-Guinea in bezit. En nu Australië zich steeds meer bewust wordt van zijn positie als Aziatisch land in plaats van als Britse ex-kolonie, is Indonesiëkunde een veelgestudeerd vak. Jean Gelman Taylor is ondertussen verhuisd naar de Verenigde Staten waar ze in Wisconsin de Indonesiëstudies coördineert, en ook dat is karakteristiek: de uitwisseling tussen de VS en Australië is intens, en iedereen in de wereld inclusief de Indonesiërs zelf, moet hard werken aan zijn vakkennis om de Amerikaans-Australische inspanningen bij te houden. Maar met The social world of Batavia heeft Jane Gelman Taylor in de internationale slag om prestige en geld opeens een hit gemaakt. Het idee ervoor ontstond in Jakarta zelf.
Als jong historica woonde Jean Taylor (haar echtgenoot heet Gelman) bij een Jakartaans echtpaar. Het waren oudere mensen die onderling vlekkeloos Nederlands spraken en daar trots op waren. En hoewel Jean Taylor officieel onderzoek moest doen naar de Indonesische revolutie (1945-1950) werd ze meer geïntrigeerd door het feit, dat deze Javaanse mensen het Nederlands met liefde spraken, dan door het wapengekletter van 1945-1950. Ze begon een zoektocht naar de betrekkingen tussen de eerste kolonisten uit Holland en de Aziatische vrouwen waar ze mee trouwden, of in ieder geval kinderen bij kregen. De Nederlanders, zegt Jean Taylor, volgden in hun eerste VOC-tijd het Portugese koloniale model: de kolonist moet zich volgens dat model vermengen met de bevolking, er mee trouwen, de taal gaan spreken, en de nieuwe christelijke godsdienst brengen, voorzover dat vanuit de kleine handelsposten kon. Zolang als men het binnenland niet inhoefde, lukte het ook wel met dat model. Zij het dat de echtgenoten van de kolonisten geen Javaanse vrouwen waren, maar uit Voor-Indië of Taiwan werden gehaald. Oppervlakkig gezien echter was er integratie en vermenging van blank en bruin. De ware weerstand van de inheemse bevolking werd pas zichtbaar toen Hollanders de handelsposten aan de kust uitbreidden tot plantages in het binnenland. De inheemse, islamitische, Javaanse wereld sloot zich als een wal. ‘Van toen af volgden de Nederlanders het Britse model, dat gekenmerkt wordt door de moraal van de middenklasse, door jongens die op de public schools werden overtuigd van hun superioriteit. Zoals de Nederlanders in Indië op de islam stuitten, stuitten de Britten op de onbekeerbare Hindoes in India, die ze als een “trouble” zagen, waartegenover ze zich vreemd en bang voelden. Dat voegde zich bij hun superioriteitswaan, en dat kweekte die typisch koloniale houding van mensen die zich afsluiten van de inheemsen. De Britten werden zelf ook weer
beïnvloed door het hindoeïstische kastensysteem dat onderscheid tussen mensen maakt - dat was een versterking van hun eigen houding die ook op onderscheid maken was gestoeld. Hun racisme was ook vaak meer een kwestie van klasse of kaste dan van huidskleur: ik sprak een Schotse nanny die kinderjuffrouw was geweest in deftige Schotse families en bij een maharadja in India. Van de kinderen van de maharadja had ze foto's op haar buffet staan, en die stonden tussen de foto's van haar blanke pupillen. Ze was op die zonen en dochters van de maharadje net zo trots als op de blanke kinderen, omdat ze allemaal van deftige komaf waren. Bruin zijn was haar probleem niet. Arm zijn was haar probleem.’
Jean Gelman Taylor