Met de stemmen van Boon en Van Paemel in de walkman
Het prozadebuut van Bert Vanheste
Eeuwig en drie dagen door Bert Vanheste Uitgever Meulenhoff, 213 p., f 34,50
Wim Vogel
Verwarrend is het allemaal wel. De auteur heet Bert Vanheste, zijn hoofdpersoon Bertha van Craeijnest. Beiden zijn in 1937 geboren in West-Vlaanderen, hij in Pervijze dat in zijn debuut Eeuwig en drie dagen Paradijsegem wordt genoemd. Beiden studeerden in Leuven en zijn sedert 1972 lid van de sectie Nederlands van de Nijmeegse universiteit. Zij staat op het punt hoogleraar vrouwenliteratuur te worden, hij publiceerde onder meer over literatuursociologie en over Louis Paul Boon. Dat laatste is te merken want zonder dat dorp in Vlaanderen waar menigeen kennelijk zijn eigen kleine oorlog met de dogmatische autoriteiten aan moest gaan, en zonder de collagetechniek van Boon waarin de dagelijkse realiteit onder spanning staat door de verzinsels en innerlijke reacties van zijn personages, zou Vanhestes debuut niet zijn verschenen.
De auteur doet niet geheimzinnig over die invloed. Het vriendje van de jonge Bertha wordt onbekommerd Valeer-Traleer genoemd, zo heette immers ook Ondinekes broertje uit Boons Kapellekensbaan en op de laatste bladzijden van de roman neemt zowaar Alex-Sandra van Paemel het woord, het zusje van Pamela uit De vermaledijde vaders van Monika van Paemel. Ook haar oeuvre moet Vanheste goed gelezen hebben. Haar bezwerende staccatostijl imiteert hij moeiteloos. Wie schreef: ‘De keizer. Wagner. Sieg Heil. Wierook. Schoten. Vorwarts. Vluchtende stootkarren op kasseiwegen. Mama, Mama, mijn pop. O dierbaar België. Gelaarse stappen. Teutoonse marsmuziek...’ en wie: ‘Naar Oostland willen wij varen. Heidewitska, vooruit geef gas, dat oude getreuzel komt niet van pas. Sluit de rangen. Kameraden! Toekomstige strijdmakkers. Mannen van stavast. Laatste generatie die nog gedwongen Frans zal leren. De grote depressie...’? Monika van Paemel werd ooit door Aad Nuis de dochter van Boon genoemd. Eeuwig en drie dagen is dan ook een incestueus produkt. Hoe gewenst, hoe oorspronkelijk is Vanhestes eersteling?
Bertha van Craeijnest, achtenveertig jaar, zal de eerste Nijmeegse hoogleraar vrouwenliteratuur worden. Die zekerheid ondermijnt haar zelfvertrouwen. Irritaties en overspannenheid leiden tot een zesdaagse comateuze toestand waarin heden en verleden dooreen lopen. Man en kinderen worden vreemden. Bertha ervaart hoe zij in scherven valt, hoe ‘de beschermende dijk, waar ik decennia aan gebouwd heb, weggeslagen (wordt)’. Wel slaagt zij erin haar verwarring op papier te krijgen en het resultaat daarvan is (natuurlijk) een therapeutische roman waarin de angsten weggestopt, opgeborgen kunnen worden, waarin zij probeert ‘te achterhalen hoe het begon’. Zij wordt de archeologe van haar eigen verleden.
Dat verleden is echter niet zó eigen. Ik kende het al. De kasseiweg, het staminee. Nonkel Lowie. Zuster Benedicta op de lagere school, Sophie de koe die tochtig is. Zuster Prudentia op het pensionaat, het kindeke Jezus alom, de IJzer en het Vlaamse land waar ook vroeger al het leven niet zo schoon was. Vanheste schrijft gelukkig niet slecht, ook zíjn Ondine ontroert. Het is een intelligent en introvert kind dat weigert slachtoffer te worden van haar beperkte en dogmatische milieu en dat daarom zich jong letterlijk verstopt, zich later afzet tegen het geloof en tegen de rol die zij als meisje zou moeten vervullen, om uiteindelijk helemaal te vervreemden van haar omgeving. Tweemaal eerder heeft die vervreemding tot ‘een verscherving’, een depersonalisatie geleid. Waren toen de muziek en de literatuur een goede medicijn, dit keer moeten de wortels bloot, moet ze zichzelf terugvinden, moeten de chaotische filmbeelden uit het verleden aaneengelast worden tot een roman die haar verzoent met hier en nu en met de toekomst.