De werkelijkheid lezen in de glimlach van de golven
Bij de dood van Stefan Themerson (1910-1988)
Willem Otterspeer
Er bestaat een aantal sociale notities die even wezenlijk als vanzelfsprekend zijn, even moeilijk te omschrijven als gemakkelijk aan te voelen, even zwaar om je eigen te maken als eenvoudig om bij anderen te ontkennen. Dingen waarvan Augustinus gezegd zou kunnen hebben: zolang je er niet naar vraagt, weet ik het, zodra je dat wel doet, weet ik het niet. Augustinus zei dat over het begrip tijd. Ik heb het over dingen als gezond verstand, fatsoen.
Misschien zijn er bepaalde tijden - crises, oorlog - waarin voor iedereen duidelijk is wat ermee bedoeld wordt. Dat komt wellicht omdat er een noodzakelijk evenwicht is, omdat er zoiets als een constante hoeveelheid gezond verstand op de wereld rondwaart en de ellende van het moment veroorzaakt wordt door een lijdelijk overwicht van het tegendeel. Overigens is dat een nogal optimistische gedachte. Maar het kan ook zijn dat in tijden van rampspoed meer de nadruk komt te liggen op daden dan op intenties, zodat ethiek een veel zichtbaarder onderwerp heeft. En even misschien ontstaat al die ellende wel omdat we in tijden van rust ons zo graag concentreren op de goede bedoelingen, wat daarvan ook de consequenties zijn.
Hoe het zij, gezond verstand en fatsoen, het zijn woorden om van aan het zuchten te slaan, verwarrende begrippen, en als je, zoals ik, om maar met een stalinistische bekentenis te komen, achter menige mode hebt aangelopen en alle denkbare domheden van het enthousiasme hebt begaan, een mentor vindt die je werkelijk aan het denken zet, dan heb je geluk. Van lezen kun je wijzer worden, van de lectuur van Stefan Themerson ben ik in ieder geval iets verstandiger geworden.
Stefan Themerson, die in 1910 in Polen werd geboren en vorige week stierf, is in Nederland pas bekend geworden sedert zijn Huizinga-lezing in 1981, getiteld The Chair of Decency. Zelf heb ik hem maar één keer ontmoet, net na die lezing, op de boekenmarkt van de kleine uitgeverijen in Paradiso en diezelfde avond bij zijn uitgever, Jaco Groot. In Paradiso heerste de gekte van het enthousiasme: een strijkje met een wonderlijke violiste op zilveren pumps, een Belgische jongen die heel hard vieze woorden in de microfoon spetterde, een doodverlegen meisje daarna, met piepkleine gedichtjes. Eén las terwille van het effect twee maal hetzelfde gedicht voor, een ander weigerde om dezelfde reden gebruik te maken van de microfoon. En tussen al dat krakeeel die kleine heer, Britser dan een Britse filosoof er uit kan zien maar met een oeuvre zo eigen, zo volstrekt vrolijk, erudiet, dat hij helemaal op zijn plaats leek in die gekke volière.
Zijn vrouw Franciszka - ze stierf in juni; ze zijn slechts twee keer een paar maanden gescheiden geweest, in 1940, toen ze elk afzonderlijk naar Londen vluchten, en na haar dood - was er ook. Samen met Stefan had ze voor de oorlog een aantal avant-gardefilms gemaakt, waarvan alleen Het avontuur van een brave burger uit 1937 nog bewaard is gebleven. Na de oorlog kreeg ze naam als beeldende kunstenares en verluchtte ze ook de boeken van haar man. ‘Bij Stefan werkt de geest,’ heeft ze ooit gezegd, ‘als ik werk is mijn geest in slaap. Mijn handen lopen op mijn gedachten vooruit.’ Ik raakte met haar in gesprek en vroeg: ‘Hoe kun je je handen vertrouwen?’ Door een langdurige aandacht van tevoren en na afloop het gevoel dat het klopt, zei ze. ‘Ken je tekeningen van apen? Een chimpansee krijgt een potlood en het eerste wat je ziet is de verbazing over de lijn die hij trekt. Ik ken diezelfde verbazing. Als die apen een tijdje bezig zijn geweest, houden ze opeens op, beginnen te hippen en te schreeuwen. Geef je ze dan een nieuw vel, dan beginnen ze inderdaad weer te tekenen. Het vorige blad was blijkbaar voltooid.’ Nadat ze dat had gezegd greep ze me bij de arm en barstte in lachen uit. ‘Als je me maar nooit beschrijft als een overgroeide aap.’
Aan Stefan vroeg ik hoe hij de Huizinga-lezing vond. ‘Ik hoorde mezelf een beetje te veel,’ zei hij. Ik had een boekje voor hem mee gebracht van een zekere Pérès die beweerde dat Napoleon helemaal niet bestaan had maar louter een metafoor van de zon was. Dat amuseerde hem. Hij vroeg of ik het geschreven had. Dat amuseerde mij. Hij gaf mij zijn meesterwerk, Bayamus and the Theatre of Semantic Poetry. Zoals de handen van Franciszka zeker van invloed zijn geweest op het denken van Stefan, zo zijn het steeds vrouwen die op cruciale momenten de ‘ik’ in zijn boeken op een goed idee brengen.