Vrij Nederland. Boekenbijlage 1988
(1988)– [tijdschrift] Vrij Nederland– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 2]
| |
Diny SchoutenBij uitgeverij De Bezige Bij verscheen vorige week een debuut dat verbazing wekt. Dat is niet omdat de auteur, die volgens de flaptekst in 1935 geboren werd ‘in het Antwerpse’ vlekkeloos Nederlands schrijft, maar omdat het verhaal een perfecte pastiche is op Harry Mulisch' De pupil. In De mentor van Marcel van der Linden is het ditmaal niet een puissant rijke oudere vrouw, rijk geworden aan het patent op de paperclip, die de jonge schrijver onder haar hoede neemt, maar een buitengewoon aantrekkelijke jongedame die haar materiële welvaren dankt aan de uitvinding van de wasknijper. Er is ook verschil in plaats van handeling: de metaforische top der wereld is niet gelegen op de Vesuvius, maar op het Newyorkse World Trade Center. Het enige wat De mentor ten opzichte van De pupil ontbeert is een afbeelding van de fraai gebronsde tors van de schrijver. Een verzoek daarom bij de uitgever levert het intrigerende antwoord op dat Van der Linden ‘zich in de anonimiteit wenst te verhullen’. De vraag is daarom naar de ware identiteit van de schrijver. Ter uitgeverij wil redacteur Oscar Timmers niet meer zeggen dan dat Van der Linden géén debutant is, en inderdaad een Vlaming is. Driemaal raden - Hugo Claus? Remco Campert? Jacques Vogelaar? - levert drie nieten op. Maar, troost Timmers: ‘Nu de reacties op het boek zo gunstig zijn proberen we om Van der Linden over te halen om zich bekend te maken.’ Uit dat oprechte voornemen moet ook het gevolg worden getrokken dat het hier beslist geep doelbewust uitgelokte hype van de uitgever is. Schrijver Harry Mulisch heeft De mentor nog niet gelezen, maar weet er wel van, en weet ook wie de schrijver is: ‘Het is alleen niet aan mij om dat te verklappen.’ Claus is het in ieder geval niet, zegt Mulisch, die alleen kwijt wil dat de auteur een ‘halfbekende’ Vlaming is die eenmaal eerder een boek bij De Bij heeft gepubliceerd.’ Op Mulisch' aanwijzing dan: het is toch niet alweer Freddy de Vree?
Volgens zeggen houdt de hechtheid van de dichtersgroep der Maximalen, ooit eensgezind in het streven als ‘Klauwhamers’ eens voor al de dichters van de ‘fletse stillevenpoëzie’ der jaren zeventig en tachtig het zwijgen op te leggen, geen stand. Voorman Joost Zwagerman acht de reserves die sommigen van de ‘maximale dichters’ inmiddels hebben ingenomen tegenover de groep, ingegeven door beduusdheid: ‘We hebben onszelf pontificaal een hoge hoed opgezet, maar de relativerende ironie waarmee we dat deden, is een beetje- zoek geraakt.’ Arthur Lava, die de bloemlezing Maximaal bijeenbracht waarmee het allemaal begon, geeft de schuld aan de media: ‘Het groepsimago is ons van buitenaf opgelegd.’ Inmiddels heeft zich wél een groep ‘uitgekristalliseerd’, aldus Lava, waarmee inderdaad, nádat De Volkskrant het schreef, een ‘harde kern’ is gevormd. Daarvan heeft minstens één dichter - K. Michel - zich expliciet gedistantiëerd. ‘Afgeschrikt door onze polonaise door de media,’ weet Lava. Uitbreiding van de groep blijft mogelijk: ‘Met Tom Lanoye bijvoorbeeld hebben we niet zoveel contact, maar hij levert logistieke steun voor ons in Vlaanderen. Het kan ook best dat aan onze theatervoorstellingen in januari meer mensen gaan meewerken. Tot nu toe is er niemand uitgezet omdat we iemands kwaliteit niet groot genoeg vinden. We blijven elkaar geweldig vinden.’ Tegelijk met het geel worden der bladeren sturen de uitgevers hun najaarscatalogi naar de boekhandels, met de dringende doch verzwegen boodschap toch vooral zoveel mogelijk te bestellen van de prachtige ‘nieuwe aanbiedingen’. Daarbij moeten dé meeste titels het hebben van eigen overtuigingskracht, maar worden ze ook veelal de wereld ingestuurd met de belofte dat de uitgever véél zal adverteren, de helft der advertentiekosten van de boekhandel op zich nemen zal, zal zorgen voor schitterend promotiemateriaal, en de auteur permanent beschikbaar zal houden voor interviews - arme auteurs. In een enkel geval pocht de uitgever alvast op de vrijwel zekere aandacht die zijn auteur van Adriaan van Dis zal krijgen. Van de opgezette ‘promotiecampagnes’ is die van uitgever Jan Geurt Gaarlandt (uitgeverij Balans) vooralsnog het spectaculairst. De volgende maand te verschijnen Dagboeken van Wim Kan; De radiojaren 1957-1968 vormen het onderwerp van een eerste Sonja Barend-special van vijftig minuten, uit te zenden op 13 oktober vanuit het Amsterdamse stadhuis. Oud-minister Jelle Zijlstra zal nu werkelijk eens zien: aan hem de eer om het eerste exemplaar aangeboden te krijgen. Het wordt een ‘nationale uitzending’, belooft Gaarlandt in zijn mailing aan de boekhandel, waarbij hij de hoop uitspreekt dat ‘uw voorraad ertegen kan’. Is de redactie van Sonja Barend niet verontrust over de vooruitlopende commercializing? Redacteur Kees Driehuis kent nog geen vrees voor de machtige arm van minister Brinkman: ‘De Vara heeft tenslotte een speciale band met Wint Kan. Onze plannen zijn om mensen die een rol spelen in de dagboeken in het programma te vragen.’ De naam van de uitgeverij zal daarbij wel verzwegen worden, vermoedt Driehuis: ‘Ten eerste zal dat wel helemaal niet nodig zijn, en ten tweede let onze regisseur er wel op dat we ons aan de regels houden.’
Hoe (on)vertaalbaar is Jerzy Kosinski? Een halfjaar geleden liet uitgeverij De Bezige Bij de nieuwe Kosinski, The Hermit of 69th Streef, ‘met spijt’ passeren, wegens ‘onleesbaarheid’ respectievelijk ‘onvertaalbaarheid’. Daarmee verloor de uitgeverij Kosinski als auteur aan uitgeverij Agathon, die inmiddels op eenzelfde probleem lijkt te zijn gestuit. Uitgeefster Marjo Ariës plaatste een oproep in het bulletin van de Vereniging van Letterkundigen waarin ze vertalers oproept die zich uitgedaagd voelen door een veeleisende vertaling: ‘Vertalen is nooit makkelijk. Maar er zijn boeken waarvan iedereen bij voorbaat al zegt: bijna onvertaalbaar. Deze “bijna onvertaalbare boeken” kunnen alleen worden aangepakt door vertalers die weigeren zich gewonnen te geven, die hierin juist de uitdaging vinden die het beroep van vertaler interessant maakt.’ Kosinski, die het eigen leven zélf, zonder ghostwriter, in 527 pagina's heeft samengeperst, citeert zeer veel uit de wereldliteratuur, wat het karwei nog arbeidsintensiever maakt, maar dat het boek niet de moeite zou zijn voor een vertaler om een gedeelte van zijn leven aan op te offeren, weigert Ariës vooralsnog te geloven: ‘Kosinski's interpunctie maakt het heus leesbaarder dan Ulysses.’ De Vereniging van Letterkundigen adviseert de belangstellende leden om méér te vragen dan het minimum woordtarief van 8,9 cent. Ariës kan niets beloven, maar: ‘Er valt over te praten.’
Nu de jury voor de AKO Literatuur Prijs bekend is, kunnen niet alleen de boeken worden ingezonden, maar ook de kansen berekend, en mogelijke familiebanden alvast worden aangehaald. Voorzitter is ditmaal media-deskundige Erik Jurgens, leden de critici Jaques Vogelaar en Hans Warren, de (Leuvense) hoogleraar H. van Gorp, en de schrijfster Hannes Meinkema, die haar juryzetel inneemt op haar persoonlijke titel dr. Hannemieke Stamperius. De gewoonte om ook de vorige winnaar in de jury te noden is niet gecontinueerd: ‘J. Bernlef werd vorig jaar gevraagd omdat hij geschikt is als jurylid,’ laat Umtul Kiekens' publiciteitsbureau weten. Geerten Meijsing zegt onmiddellijk na de bekendmaking van zijn prijs gerust te zijn gesteld: ‘Het staat niet in de statuten dat ik in de jury moest. Ik heb er dus niet eens over hoeven nadenken, want ik ben er niet voor gevraagd.’ |
|