Vrij Nederland. Boekenbijlage 1988
(1988)– [tijdschrift] Vrij Nederland– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 2]
| |
Diny Schouten‘Citaten voor solisten, koor en orkest’ heten de tien liederen die jazz-componiste Mariëtte Harinck schreef op teksten van Renate Rubinstein. De dichter Ed Leeflang maakte daarvoor de selectie, uit Nee heb je. Daarmee wordt, aldus de componiste, nu eens een boek gezongen, in plaats van verfilmd. Het oratorium zal worden uitgevoerd op 14 januari in de Amsterdamse Stadsschouwburg, met daaraan voorafgaand (op 5 januari) een try-out. Schouwburgdirecteur Cox Habbema heeft tot haar spijt geen geld voor méér uitvoeringen, en het heeft haar cultuurpessimisme vergroot dat de componiste er, wellicht door een te bescheiden optreden, niet in slaagde om haar opdracht betaald te krijgen door welk subsidiërend ministerieel adviesorgaan dan ook. Habbema's dagelijkse confrontatie met een naar verhouding groot percentage van haar publiek dat zichtbaar moeite heeft met de schouwburgtrappen, deed haar op het idee komen van de opdracht: ‘Ik vind Nee heb je een zeer mooi boek, vooral om het thema van de keuze die je moet maken in het besteden van de hoeveelheid energie die je tot je beschikking hebt als je invalide bent.’ Tot verontwaardiging van Habbema beschikt de schouwburg nog altijd niet over een personenlift, noch over een invalidentoilet, ‘terwijl ik die al twee jaar lang op de prioriteitenlijst heb gezet. Renate Rubinstein bleek zelfs niet de moed te hebben gehad de schouwburg te bezoeken, hoewel we altijd wel de goederenlift kunnen gebruiken.’ Omdat de gemeente het tot dusver liet afweten start deze maand een actie om het geld alsnog bijeen te krijgen. De uitvoering van Harincks muziekstuk Nee heb je is daarbij bedoeld als ‘dankcadeautje’, ‘een elegant gebaar tegenover iedereen die hulp heeft geboden tijdens de actie’. Door de vriendenprijs die een liftfirma maakte moet er f 450.000,- bijeen worden gebracht. Mevrouw Habbema hoopt dat de actie de helft daarvan zal opbrengen: ‘De gemeente zou zich moeten doodschamen als ze daar de andere helft niet bijleggen.’
Het is heus toeval, bezweert Arbeiderspers-directeur Theo Sontrop, dat het fraai door Willem van Malsen geïllustreerde boekje De brief van Cees Nooteboom in dezelfde week verscheen als waarin Bernie IJdis' film Brieven werd uitgezonden. Om de uitgeversvertegenwoordigers niet te ontrieven hebben zij de gebruikelijke tijd gekregen om de bestellingen te noteren: de bijzondere uitgave werd reeds in het voorjaar aangeboden aan de boekhandel. Toch slikt PTT-marketingdirecteur J.C.E. Maas hoorbaar voor hij de vraag bevestigt: werd De brief - een in de uitzending naar voren gebrachte anekdote die alreeds bekend was bij Nootebooms Avenue-lezers - misschien óók gesponsord door de bij briefverkeer meest belanghebbende? Geen woord daarover in de uitgave, maar de vraag dringt zich op na een koele voorbeschouwing van Henk van Gelder in NRC Handelsblad, die het brievenprogramma van IJdis en Van Dis wegens hem gebleken PTT-sponsoring ‘een reclamefilm van vijftig minuten’ noemde. Maar van Maas moeten we het anders zien. ‘Nooteboom heeft de toespraak vorig jaar gehouden op de feestdag van het Direct Marketing Institute, waar de Gouden Brief-prijzen worden uitgereikt voor direct mail-campagnes. Dit jaar sprak Henk Hofland de rede uit, en in vorige jaren zijn Adriaan van Dis, Nico Scheepmaker en professor Van der Meijden daarvoor gevraagd. We gaven in het verleden hun toespraken als boekje uit, maar dit jaar hebben we een samenwerkingsverband gezocht en gevonden met De Arbeiderspers, zodat het boekje ook ter beschikking komt van een groter publiek. In de boekjes die wij hebben afgenomen staat die samenwerking wél vermeld.’ Omdat zeggenschap over de inhoud, zowel van film als van boekje ‘geheel in vrijheid van de makers’ geschiedt, is Maas nogal gewond door Van Gelders suggestie dat zijn afdeling iets onfatsoenlijks doet door te sponsoren ‘wat in onze campagne past’. ‘We zijn tenslotte óók sponsor van de Kinderboekenweek, en we hebben een boek met brieven uit VPRO's Achterwerk mede mogelijk gemaakt.’ ‘Het is een service van ons aan een fondsauteur,’ vindt Nootebooms uitgever Sontrop ervan. ‘Inderdaad is het een prijzig boekje, maar het is ook een prijzig produktietje in full color. Ik verwacht dat de komende jaren de PTT-teksten successievelijk bij verschillende uitgevers zullen uitkomen.’ Niet dat Sontrop er niet op hoopt om de tekst van H.J. Hofland bij zijn eigen uitgeverij onder te brengen: ‘Hij is wel coöperatielid van De Bezige Bij, maar zijn autobiografie gaat ook bij ons verschijnen.’ Na Jean-Paul Franssens' roman op grond van ware feiten (Vriend dood) líjkt ook Willem Brakman zich aangetrokken te hebben gevoeld tot een meervoudige lustmoordenaar. In Brakmans nieuw verschenen roman Heer op kamer is de bedoelde commensaal Jack the Ripper, wiens proces dit jaar zijn honderdste verjaardag viert. Maar volgens de auteur zelf is het ‘eigenlijk fout’ om te denken dat hij heeft willerr inspelen op die datum: ‘Ik zweer bij alles wat me heilig is, en dat is veel, dat ik bij het schrijven geen seconde heb gedacht aan het feit dat de The Ripper-zaak in 1888 speelde, zo werkt mijn hoofd niet.’ Op de oorspronkelijke flaptekst van zijn boek had Querido-redacteur (en dichter) Jan Kuijper Jack the Ripper al te ‘breed uitgemeten’ naar de zin van de auteur. Brakman verzocht de uitgever al die verwijzingen weg te laten: ‘Ik heb gezegd, in die rei van kranteherdenkingen en boeken dans ik niet mee.’ Het thema van zijn boek heeft dan ook ‘niets, maar dan ook niets’ met wie was Jack the Ripper te maken, vindt Brakman, die uitlegt dat de hoofdpersoon van zijn boek de hospita van The Ripper is, ‘die als ze de identiteit van haar huurder ontdekt, moet kiezen tussen ethiek of materialisme. Dat thema draag ik al jaren in mij mee, en dat is ook een thema van alle tijden.’ De coïncidentie van zijn boek met dat van Franssens is óók een toevallige, vermoedt Brakman: ‘Ik ken dat boek niet, en als er één merk is dat ik als schrijver draag, is het dat ik niet met de mode meega. Die regie moet van hoger hand zijn dan de mijne.’
Het onderwerp van de nieuwe roman Picture This van Joseph Heller, in hardcover verschenen bij Macmillan, doet een Nederlands hart sneller slaan: het is Rembrandt, bezig aan zijn beroemde schilderij Aristoteles die de buste van Homerus beschouwt. Als Aristoteles voorzien wordt van oren en een mond, belooft de flaptekst, is er ‘heel weinig Rembrandt’ dat hem kan tegenhouden om te horen en te spreken. ‘Plotseling weerspiegelen het oude Griekenland en Rembrandts Holland het heden, en terwijl Rembrandt in gouden schemering zijn portret voltooit, trekt Heller de parallellen tussen Sparta en Athene en de supermachten van vandaag.’ Uitgeverij Agathon in Houten kocht de rechten.
Op 24 en 25 september zal het tienjarig bestaan van het hoofdstedelijk café Welling onder het bewind van Bas Lubberhuizen grootscheeps gevierd worden. Onderdeel van de festiviteiten is een kunstveiling, waarmee ‘artistiek Oud-Zuid’ een royaal gebaar wil maken tegenover het aanpalende Concertgebouw, dat zijn nieuwe vleugel gaarne bekroond zag met iets van kunst: een beeld op het voormalige Jan Willem Brouwersplein. Daarvoor werd contact gezocht met het aan datzelfde plein gevestigde Praktijkburo Beeldende Kunstopdrachten, dat op zijn beurt samenwerkt met WVC. Voor het kunstwerk is inmiddels schrijverbeeldend kunstenaar Armando aangezocht. Bij monde van Gerry Mekes, barkeeper van Café Welling werd het kunstproducerend deel onder de klandizie benaderd voor het inzenden van kunstwerken. ‘Het moet een symbolische geste worden,’ legt Mekes uit, ‘een signaal naar de gemeente dat wij het als buurtbewoners leuk vinden dat dat beeld er komt.’ Mekes ‘kan erin komen’ dat niet alle aangezochte kunstenaars positief hebben gereageerd: ‘Het heeft twee kanten. Je kunt zeggen: Armando, prachtig, maar daar moet de gemeente maar voor zorgen, en dat is dan heel principieel, of je zegt: we vinden het hardstikke leuk dat dat beeld er komt en we doen mee aan die veiling.’ Ook op de vraag waarom kunstenaars hun werk gratis zouden moeten afstaan ter wille van een hunner kunstbroeders, is Mekes voorbereid: ‘Er valt toch iets voor te zeggen dat je elkaar zo aan het werk houdt.’ |
|