Pockets
Rayner Heppenstall (1911-1981), veelzijdig man of letters, is door sommigen wel de vader van de Britse avant-garderoman genoemd. Zijn eerste roman, The Blaze of Noon (1939) baarde in ieder geval het nodige opzien. Heppenstall heeft zijn leven sedertdien in dienst van het woord gesteld, onder andere als romancier, dichter, toneelschrijver, vertaler, criticus, redacteur, radioproducer, schrijver van necrologieën en dagboekanier. Zodoende kwam hij in contact met vele creatieve geesten van zijn generatie. Over vier van hen, die in de loop der jaren persoonlijke vrienden werden, schreef hij in 1960, als een soort voorschot op zijn memoires, Four Absentees (Cardinal, 149 p., f 20,85). Dit boek, jarenlang slechts antiquarisch te vinden, is nu herdrukt. Het gaat over George Orwell, Dylan Thomas. John Middleton Murry en Eric Gill. Heppenstall wijdt geen aparte hoofdstukken aan hen maar vertelt chronologisch. Naast dit verstrijken van de tijd zit er geen grote lijn in Heppenstalls herinneringen. Evenmin tracht hij zijn vier vrienden verder te portretteren dan via losse anekdoten, onthouden opmerkingen en dingen die hij toevallig met hen heeft meegemaakt. De auteur schaamt zich er ook niet voor te melden dat hij wel eens niet zo goed had opgelet, als hij bijvoorbeeld op dat moment in a muddle with a girl was. Het aardigste van het boek zijn de terloopse commentaren die de vrienden leveren op hetgeen ze net gelezen hebben. Heppenstall was nogal enthousiast over Portret van de antisemiet van Sartre. Orwells mening: ‘Volgens mij is die Sartre een ezel, want hij zegt dat arbeiders niet geneigd zijn tot antisemitisme (...) en de man schijnt zich serieus te hebben beziggehouden met de vraag of andere mensen bestaan of niet (...).’ En de opinie van Dylan Thomas over een veelgeprezen roman van Gwyn Thomas: (op de pompeuze toon van de gevestigde
criticus): ‘(...) alhoewel ik node woorden bezig als “groots”... (hij grinnikte)... en woorden als “node” (...).’
Nobody Better, Better Than Nobody (Penguin, 181 p., f 21,70) van lan Frazier is een verzameling van vijf verhalen die hij eerder in The New Yorker publiceerde. Het zijn een soort korte documentaires, onderhoudende stukken in een heldere verslaggeversstijl. Frazier interesseert zich voor die schijnbaar alledaagse dingen waarvan iemand met een neus voor de kleurrijkheid van menselijke bezigheden denkt: Ja, daar zit een verhaal in. Jim Deren, de man die vlak bij Grand Central Station in New York op de derde verdieping van een wolkenkrabber een winkel in visbenodigdheden drijft. Het eeuwfeest van een aanval door Indianen op Oberlin, Kansas, waarvoor de afstammelingen van de overvallers zijn uitgenodigd, onder belofte van gratis bowlen. Een portret van Heloise, die een rubriek met huishoudelijke tips verzorgt die wordt verkocht aan damesbladen in twintig landen. (Heloise is een zorgelijk type - ze begon op haar twaalfde al grijs te worden - en zit dan ook vol met tips tegen ongelukken die in een klein hoekje zitten.) Twee excentrieke Russische kunstenaars in New York, vluchtelingen, gespecialiseerd in portretten en borstbeelden van Stalin. En mensen die beren bespieden in Montana. Frazier schrijft met vaart en humor, maar bezwijkt niet voor de goedkope verleiding om met zijn hoofdpersonen de spot te drijven. Kortom: aanbevolen.
Comfort (Penguin, 204 p., f 21,70) is een bundel met twaalf korte verhalen van David Michael Kaplan. Een naam die mij bij het lezen te binnen schoot was die van William Gass. Maar Kaplan heeft beslist een eigen geluid. Een groot deel van zijn verhalen bestaat uit dialoog, die een zeer natuurlijke indruk maakt. Kaplan is namelijk niet speciaal uit op de geslaagde one-liner of de scherpzinnige woordenwisseling. Hij schrijft op een onnadrukkelijke manier, die de lezer ongemerkt heel dicht bij de personages brengt. Zoals de titel al suggereert, is een van de terugkerende motieven het zoeken naar geborgenheid, of domweg naar een wezenlijk contact. Kaplan brengt je een zeker mededogen met zijn figuren bij. Het zijn verhalen waar je na afloop nog even over doormijmert.
Menigen die aangekondigd ziet dat er weer eens een vervolg is verschenen op Alice in Wonderland en Through the Looking Glass zal vermoedelijk met een lichte zucht en de nodige achterdocht van dit feit kennis nemen. Zulke onsterfelijke klassieken, daar moest men verder toch van afblijven en vrede mee hebben, niet? Ditmaal is het de beurt aan de Engelse dichter Gilbert Adair, met Alice through the Needle's Eye (Dutton/Obelisk, 185 p., f 24,10). Maar, geloof me, ondanks alle eventuele bedenkingen: binnen vijf bladzijden geef je je gewonnen. De toon is juist, de humor is subtiel, het is een echt kinderboek, waarvan door iedere volwassene genoten kan worden. Adair speelt erg leuk in op het televisietijdperk en de daardoor veronderstelde toegenomen kennis van kinderen. Hij laat bijvoorbeeld figuren optreden die met een accent spreken dat kinderen ongetwijfeld via de televisie kennen. De Welsh Rabbit is in dit verband een van de stenen. Het hoofdstuk ‘Lost-In-A-Maze-Ment’ is werkelijk prachtig. Een klein stukje: ‘Alice sloeg af naar links (wat toevallig in de richting was waarin het was), liep een eindje, en vond alweer een wegwijzer. Er stond op geschreven, in hele deftige letters, “U BENT HIER”. “Ik heb geen bordje nodig om me dat te vertellen!” dacht Alice - en eronder, tussen haakjes: “(ELDERS 500 METER)”. “Come, this is more like it,” zei ze hardop.’
Voor de reiziger die wat minder dan Alice tot improviseren geneigd is, verscheen Fielding's Literary Africa (Fielding Travel, 506 p., f 45,65) door Jane en Leah Taylor. Er staan zeven reizen in, waaronder een langs de Witte Nijl, mét Alan Moorehead, een tocht in de voetsporen van Livingstone, een aan de hand van Elspeth Huxley, en uiteraard de tocht naar Out of Africa van Karen Blixen. De reiziger vanuit Londen wordt geacht via Kopenhagen te reizen om eerst haar Deense verblijf aan te doen. De tochten zijn van dag tot dag ingedeeld, met gedetailleerde goede raad, tot waar koud bier te bestellen aan toe. Voorts staat het boek vol met praktische informatie over reisdocumenten, prijzen, reserveringen, dienstregelingen, achtergrondliteratuur, sluitingstijden, en zelfs de postlichtingen. Afrika is nog nooit zo georganiseerd geweest als in deze reisgids. De kaarten zijn echter rommelig, en lijken me op reis vrijwel nutteloos. Wat ook onhandig is, is de omvang van het boek. Want wie zou alle zeven reizen tegelijk willen gaan maken?
NIEK MIEDEMA