Tijdschrift
Veel verhalend proza en maximaal dichtwerk in het dubbeldikke zomernummer van De Held, vierde jaargang, nr. 3/4. De redactie is afgestapt van het onhandig grote formaat (waarbij de lezer het gevoel had een stapel dubbelgevouwen affiches door te nemen) en heeft zich bekeerd tot de meer gangbare A4-grootte. De Held ziet er ineens veel klassieker, ja bijna bedaagd uit, wat ook komt doordat er in het hele nummer geen illustratie te bekennen is, afgezien van de flets getinte vignetten. Alleen de paarse letter (op crèmekleurig papier) en het merkwaardig afgeplatte lettertype dat voor de gedichten gebruikt wordt (alsof iemand aan de zijkanten van de blaadjes heeft zitten trekken) houden nog iets van de oude subversieve gedachte wakker. Nu De Held toch keurig is geworden, mag het papier ook wel een fractie steviger. Het is net iets te slap om het blad met één hand te kunnen lezen - de pagina's krulllen om. Het voordeel van zo'n dik nummer is dat er altijd wel iets van je gading bij zit, al kun je van veel (in dit geval vrees ik te veel) bijdragen zeggen dat je er niet echt iets aan mist als je ze ongelezen laat. Jammer voor De Held dat de interessantere verhalen toch afkomstig zijn van mensen die hun sporen al elders verdiend hebben. Neem bijvoorbeeld A.F.Th. van der Heijden: vorige week bloedstollend in Optima, deze week sterk in De Held met een veelbelovend fragment uit de roman Advocaat van de hanen, waarin hij de zaak-Hans Kok fictionaliseert. Ook de, waarschijnlijk vanwege hun Belg-zijn, vaak in éen adem genoemde Herman Brusselmans en Tom Lanoye, zijn vertegenwoordigd met fragmenten uit nog te publiceren romans. Lanoye lijkt de richting van het authentiek spannende verhaal met licht filosofisch getinte terzijdes op te gaan, en de absurditeit, die soms een beetje melig werd, te willen inperken. Brusselmans
heeft meer van hetzelfde: een met Jupiler-bier overgoten conversatie tussen twee vrienden over meisjes en de last van het leven, al lijkt me ook hier sprake van minder meligheid (een ander soort dan die van Lanoye - schrijnender op de een of andere manier) dan voorheen. Toch blijft het lezen van fragmenten altijd onbevredigend. Er staan er in dit nummer liefst zeven; behalve van de bovengenoemde ook van Wanda Reisel, Herman Koch, David Foster Wallace en Kester Freriks, wiens boek Domino overigens tegelijk met De Held is uitgekomen. In een tijdschrift lees ik liever een afgerond verhaal. Uit die categorie was het verhaal van Maria Stahlie het enige dat me aansprak. ‘De Monadini's’ is een gaaf verhaal over een vrouw die in een bijlesleerling van haar vriend haar op jeugdige leeftijd overleden zuster meent te herkennen en dan actie onderneemt. Het heden en de flashbacks worden knap verweven en psychologisch zit het goed in elkaar. Ook hier meligheid (wéér van een andere soort) maar het leuke van Stahlies verhalen, waarvan eerder een bundel verscheen, is het onverzettelijk optimisme van haar hoofdpersonen die ondanks uit de hand lopende omstandigheden moedig stand houden en selfsupporting blijven. De maximale poëzie is niet aan mij besteed, dus daarover doe ik verder het zwijgen toe. Polemieken zijn altijd goed, en daarom vermeld ik nog even Jhim Lamorees aanval op Hermine de Graafs kunstopvattingen, zoals die naar voren kwamen in haar ‘Woord en Beeld’-lezing, gepubliceerd in NRC Handelsblad. Het draait om de vraag wat ‘oprechte’ kunst is en of er in de tegenwoordige kunst relatief meer zwendel voorkomt dan in andere sectoren van de maatschappij. Lamoree heeft er nog wel vertrouwen in en verwijt De Graaf provincialisme.
BR