Desillusie
Het mag geen verrassing zijn dat, door het fulmineren van zijn vader tegen welke reisbestemming dan ook, voor de ik-figuur alleen al het betreden van een station voor opwinding zorgt. De eindbestemming, Bellagio, bezorgt hem een lichte euforie: ‘Vergezichten, onbeschaamd in pracht, overweldigen me. Het land wo die Zitronen blühen, zoals een Duits leerboekje ooit beweerde. Ansichten en uitroeptekens in de woorden van mijn vader.’ De desillusie dient zich echter al spoedig aan. De ‘ik’ hangt wat rond in het dorp, doorzoekt zijn armetierige hotelkamer en wordt ten slotte in een tuin van een Italiaanse villa door een bouvier bedreigd. Wat heeft hij ten slotte ook in Bellagio te zoeken? Weg wil hij, weg. ‘Niks geen flirt meer met de gedachte ergens het paradijs te vinden. (...) Gewonnen paradijzen of verloren paradijzen, verzonnen of echte: vernietig ze voordat ze jou vernietigen.’
Het paradijs mag dan niet toegankelijk of zelfs ook maar te lokaliseren zijn, de ‘ik’ komt wel degelijk tot een inzicht omtrent zijn reishonger, een aanvankelijk moeilijk te beteugelen drang die echter een substituut blijkt voor de honger naar verhalen. Hoezeer zijn vader ook afgaf op vakantiebestemmingen, hij bediende zich van de tirades om aldus, nu hij geen telegrafist meer was, op die manier, als een boosaardige verteller, de wereld rond te gaan. ‘Dit is vaders erfenis, geen juwelenkist of sok vol geld waarmee ik de wereld kon veroveren maar de lust tot fabuleren.’ Gaandeweg wordt duidelijk dat de zoon deze erfenis maar al te graag aanvaardt: zijn herinneringen, ontmoetingen, zijn korte avonturen met vrouwen moeten dan ook worden gezien als de aanzetten tot deze ‘lust tot fabuleren’, een lust die aan het eind van Domino resulteert in een ontmoeting in de trein van Milaan naar Amsterdam met een Italiaanse gouvernante, Vittoria Mosso. Tijdens deze ontmoetingen vervloeien de realiteit van de treinreis met de in werking gezette verbeelding van de ik-figuur. Eerder namelijk, tijdens zijn korte verblijf in Bellagio, liet de ‘ik’ op schijnbaar onschuldige wijze zijn fantasie de vrije loop bij het zien van Italiaanse winkeletalages; staand voor de ruit van een schoenenwinkel ‘verzon’ hij bij een paar zwarte lakschoentjes in de etalage een in naadkousen, zwarte kokerrok en colbertjasje gestoken vrouw die, voor hij er erg in had, ‘uit de etalage stapte’. Dit voorval staat te lezen op bladzijde 51 van Domino; een kleine negentig bladzijden later verschijnt Vittoria Mosso ten tonele, en zij blijkt te beantwoorden aan het in Bellagio gemaakte ‘verzinsel’. Werkelijkheid en verbeelding sluiten plotseling naadloos aaneen, ‘als twee dominostenen met hetzelfde aantal ogen’.
In Domino verhaalt Kester Freriks over het verlangen naar het onbekende, naar alles wat zindelijk, ‘buitenlands’, paradijselijk, arcadisch is - een verlangen dat, ondanks enkele dagen vol van indrukken en ontmoetingen, niet wordt ingewilligd. Maar dat is ook niet nodig want het paradijs, dat is het verhaal, de vertelling, het verzinsel.
Dit laatste klinkt alsof Kester Freriks met Domino een soort ‘blijde boodschap van de verbeelding’ heeft geschreven, maar de ontmoeting van de ‘ik’ met Vittoria Mosso heeft wel degelijk een schaduwzijde. Voordat Vittoria Mosso haar intrede doet, zijn de eerder genoemde drie ontmoetingen met meisjes de revue gepasseerd - en die ontmoetingen brachten niet de weldaad die de hoofdpersoon zich er in zekere zin van had voorgesteld. De eerste, Rita Cox, liet eenvoudigweg niet toe dat de ‘ik’ haar ook maar aanraakte: ‘“Nu ben ik van ijs,” verklaarde ze met trots in haar stem, “ik ben bevroren.”’ De ontmoeting met Sijsje, op de tennisbaan, liep in plaats van een vrijage uit op een in een aardedonkere slaapkamer gedane ontboezeming van haar kant over de verminking door een operatie. En ofschoon hij met de derde, Paulien Linden, wel in bed belandde, bleek zij zich tot zijn schrik voornamelijk te willen laten slaan in plaats van beminnen. Met Vittoria Mosso daarentegen is alles perfect, er wordt niet bemind maar wel een verlovingsring aangeschaft - want Vittoria is dan ook verzonnen, haar zwarte lakschoentjes en de twee Hollandse kinderen die ze verzorgt incluis. Een gelukkige liefde, een weldadige re-
Vervolg op pagina 12