Schaamteloze directheid
Denderende gevoelens in gedichten van Elly de Waard
Onvoltooiing door Elly de Waard Uitgever: De Harmonie, 68 p., f 22,50
Rob Schouten
De dichteres Elly de Waard heeft haar lezers eens getrakteerd op de regel: ‘Dat jij nu met die ander gaat, dat maakt me kwaad.’ Een voor de poëzie wel buitengewoon ongeraffineerde manier van zeggen, zo zeldzaam direct en tegelijkertijd naïef dat het welhaast doelbewuste eenvoud moet zijn. De grote gevoelens (jaloezie in dit geval) verpakt in klare taal. Of, zoals het heel wat sjieker op het omslag van De Waards nieuwe bundel heet, ‘open’ en ‘transparant’. Onvoltooiing luidt de contaminerende titel van het werk, met de aardige implicatie dat ook onvoltooidheid een procesmatig gebeuren is.
De poëzie in Onvoltooiing slaat de geregelde poëzielezer met aanzienlijke stomheid want De Waard heeft opnieuw gekozen voor een schaamteloze directheid. Het centrale onderwerp is de Liefde, ‘in al haar aspecten’ maar met opnieuw veel nadruk op het verlaten zijn, vanwaaruit dan vervolgens ook wel eens mooie herinneringen opgeroepen worden. Dat aan deze gedichten een grote passie ten grondslag ligt wordt de lezer niet verhuld. Voortdurend krijg je regels voorgeschoteld met ‘O’ en ‘Ah’: ‘O wat een heerlijk weer’, ‘Ah, hoe de huid van de keel / aan het hoofd dat zich / achterover geworpen heeft / zacht en strak gespannen / is als fluweel!’ ‘O het diffuse schuifelen van voeten’, ‘O, het ritme van stoplichten’. Ook het volgende fragment liegt er niet om. Zich bewust van de ontrouw van haar geliefde, meldt De Waard, ‘ben ik tot moord tot / moord op wie zich tussen / ons stelt in staat.’ Van dik hout zaagt men planken en van hevige emoties zaagt men poëzie, zo ongeveer.
Dat dit alles puur natuur en ongekunsteld zou zijn, wil er bij mij niet in. Veeleer is het een provocatie, misschien wel tegen de poëtische gewoonte van gecondenseerde, bijna transcendent en abstract geworden dictie van de heersende dichters, waartegen ook uit die heel andere hoek der Maximalen momenteel gefulmineerd en gebeukt wordt. In elk geval spreekt De Waards werk zich impliciet uit tegen een al te grote transformatie van gevoelens tot poëzie. Als deze dichteres bijvoorbeeld een tongzoen wil geven, zegt ze dat ook: ‘Ik wil je kussen op je mond / mijn tong tussen je lippen steken.’ We mogen dit gerust ontboezemingspoëzie noemen en er lijkt zelfs een zekere durf voor nodig om zo recht voor z'n raap je eigen zielstoestand, emoties en geilheid uit te spreken. Maar de balans slaat in Onvoltooiing veel te ver door. Er wordt in het geheel niet meer gedacht, alleen nog ondergaan. Op de buitenstaander (en dat voel je je als lezer sneller naarmate gedichten intiemer worden) maken sommige gedichten annex ontboezemingen een ronduit bespottelijke indruk. Wat bijvoorbeeld te zeggen van:
O het ritme van stoplichten! Swingend
reed ik door de stad. Mijn voet pompte
het gas in een cadans die naar behoren
op de groene afgesteld was. O het
mennen van de motoren. Het trekken
en remmen van hun paardekracht! Ik
als een wind die tussen hoge
gebouwen wordt aangezogen naar haar
toegevlogen, als een trein die zich
aan draden langs zijn sporen trekt
naar waar zijn bestemming wacht.
Dat liegt er niet om, helaas, want het ‘groots en meeslepend wil ik leven’-karakter van zo'n ervaring leidt, onbewerkt, tot de poëzie van een brulaap.
Niet dat het allemaal zo hevig en gepassioneerd toegaat. Met name onder de natuurgedichten bevinden zich beelden die door de dichteres eerder gefabriekt en bedacht lijken dan dat je de natuur er de schuld van kan geven. Ook hier is het vaak dik hout, niet van de emotie maar van de metaforiek. Zo spreekt zij ergens over ‘de fijne schriftuur van dennen tegen de sneeuw’, die het ‘epos van de hellingen’ verhalen. Dat klinkt me allemaal zeer overdreven en gewild in de oren. Soms lijkt ze opeens meegesleept te worden door trosjes woorden die in het licht van de overige poëzie ‘moeilijk’ genoemd mogen worden. Dan krijg je regels als ‘een toef vielen / in de tint van humus, de textuur van fulp’, waarbij de meer ongeletterde lezer aan wie deze poëzie gemiddeld het best besteed lijkt, toch bedenkelijk vaak naar het woordenboek zal moeten. Emoties en lyriek klinken bij De Waard eerder plomp en zwaar dan ‘open’ en ‘transparant’.