Schrijversbeslommeringen
‘Ik kán schrijven, en bouilloneer van gegevens; maar de visie ontbreekt.’ Het heeft er alle schijn van dat de Haarlemse schrijver Barend Rijdes zichzelf in deze dagboekaantekening van 3 april 1956 treffend heeft geschetst. Ook zijn Literair Dagboek ‘bouilloneert van gegevens’ zonder werkelijk veel visie te verraden. Dat was al zichtbaar in de selectie uit de jaren 1941-1955 die vorig jaar verscheen; voor Rijdes' dagboekaantekeningen uit de jaren 1955-1965 geldt hetzelfde. (Verkrijgbaar door overmaking van f 21,50 op Postbank 5525656 van Lenie Peetoom te Haarlem.) In zijn dagboeken worstelt Rijdes vaak met de schrijverij. Geregeld ook schrijft hij over de moeilijkheden om een roman of verhalenbundel uitgegeven te krijgen. Hier en daar lijkt hij enige troost te putten uit mindere prestaties van anderen. Zo heeft Dostojevski bijvoorbeeld ‘Goddank ook veel rotwerk geschreven’. Het aardige van zijn dagelijkse aantekeningen zit vooral in de ontmoetingen die hij met collega-schrijvers heeft, of de literaire anekdotes die hem ter ore komen: hij noteert ze trouw. Aardig is het verhaal dat Godfried Bomans een dame aan Van Deyssel voorstelt met de mededeling dat ze veertig romans heeft geschreven: twintig voor de jeugd en twintig voor volwassenen. Van Deyssel: ‘En mevrouw, is het onderscheid te merken?’ Bij veel schrijvers en kunstenaars gaat Rijdes op bezoek om ze te fotograferen. Zo ook bij Simon Vestdijk. Die is ‘groter, breder dan ik had gedacht, ook in het gezicht, zijn haar is grijs. Hij draagt een blauw hemd practisch zonder boord. “Bij alles wat u heeft, mist u voor mij toch één ding”, zei ik later toen ik hem kiekte, “de witte boordrand waarop ik het gemakkelijkst scherpstel”.’
Een bohémien is Rijdes bepaald niet. Zo maakt hij zich druk over Hubert Lampo's blijkbaar buitenechtelijke escapades: ‘Hij kwam te laat en rook naar de wijn, - en had zoals wij al vermoed hadden - niet zijn eigen vrouw meegebracht maar een vriendin. Een vrij knappe, jonge vrouw die bijna onhoorbaar sprak - jammer, dat hij deze oplossing meent te moeten kiezen voor de onbevredigdheid die hem naturaliter kwelt als schrijver.’ Ondanks de weinig bevlogen, nogal kleinburgerlijke schrijversbeslommeringen van Barend Rijdes zijn de dagboeken die hij bijhield zeer waardevol. Ze geven een indruk van hoe het literaire wereldje te Haarlem in de jaren 1955-1966 draaide. Want boeken mogen ‘blijven’, hoe hun schrijvers in het dagelijks leven rondwandelden (Mulisch bijvoorbeeld deed dit volgens Rijdes met ‘een typerende dunne benengang’) gaat vaak verloren. En lezers zullen wel altijd nieuwsgierig blijven naar de ‘mens’ achter de schrijver. In de loop van dit jaar verschijnt deel 3 van Rijdes' dagboeken.
AJ