Pockets
Trust Me (Penguin, 249 p., f 17,50) is een nieuwe bundel korte verhalen van John Updike. Sommige verschenen in de jaren zestig of zeventig al in tijdschriften. Andere zijn nooit eerder gepubliceerd. Updike's stijl lijkt over de jaren niet ingrijpend veranderd. Bij de cursussen ‘Creative Writing’ die ook hij wel voor zijn levensonderhoud heeft moeten geven, zouden veel van deze verhalen kunnen dienen als modellen voor hoe het moet. Alles is bondig, helder, en heeft richting. Telkens weer heb je na twee bladzijden al het gevoel de hoofdpersonen te kennen. Het knappe is dat Updike dit bereikt door kleinigheden, zinnetjes in een dialoog, gebaren, herkenbare reacties, en niet door uitgebreide beschrijvingen van de karakters of door ingelaste porties zelfbeschouwing. Voorzover de tweeëntwintig verhalen, die zonder uitzondering geslaagd mogen heten, een gemeenschappelijk thema hebben, is dat misschien te omschrijven als ‘volwassenheid’. Updike's personages zijn vaak op het oog zelfstandige, volwassen en redelijk intelligente mensen, die doen wat gedaan moet worden en wat redelijkerwijze van hen verwacht mag worden. Vaak ook hebben ze iets naïefs, is het kind in hen nog niet dood en kijkt het met grote verbaasde ogen naar de anderen, die ook doen wat verwacht mag worden. Zoals de titel van de bundel al wat wrang aangeeft, is een belangrijk element van volwassenheid het leren de anderen niet zonder meer te vertrouwen.
Diary Of A Mad Old Man (Oxford University Press, 177 p., f 13,95) is het laatste boek van Junichiro Tanizaki, voltooid niet lang voor zijn dood in 1965. Het is het dagboek, lopend over een periode van vijf maanden, van een oude, lichamelijk kwetsbare man, die zijn leven en gedachten tussen de kwalen door beschrijft. Het eindigt zomaar, naar we uit de toegevoegde rapporten van een verpleegster, een arts en een familielid leren, doordat de oude man moest worden opgenomen. Tanizaki, in het Westen niet zo bekend als sommige van zijn landgenoten, werd in Japan zelf beschouwd als een van de allergrootsten. Zijn stijl in dit boek is heel rechtstreeks. De oude man draait niet om pijnlijke zaken heen, schaamt zich niet voor zijn gevoelens, en spreekt met de vrijmoedigheid van iemand die weet dat zijn einde nadert: ‘Zelfs al ben je een gerimpelde, impotente oude man, je hebt toch nog een soort van sexleven.’ Wat hem vooral boeit is zijn schoondochter, een mooi meisje met een hang naar een westers consumptiepatroon, op wie hij verliefd is. Als hij in de spiegel kijkt, al dan niet zonder gebit, begrijpt hij wel dat hij een vrouw weinig te bieden heeft. ‘Maar er ligt een zeker voordeel in het feit dat mensen niet voor je op hun hoede zijn. Een oude man die weet dat hij dergelijke gunsten niet meer mag verwachten. Maar, hoewel ik niet in staat ben dit voordeel uit te buiten, kan ik toch in de buurt komen van een mooie jonge vrouw zonder argwaan te wekken.’
Ellen Foster (Vintage, 126 p., f 19,20) heet de veelgeprezen debuutroman van de jonge Amerikaanse Kaye Gibbons. Het leven gezien door de ogen van een elfjarig meisje. Wie dacht dat dit genre nu wel was uitgemolken, moet deze roman beslist eens lezen. Gibbons poogt niet, zoals de bijvoorbeeld de geestelijke moeder van Adrian Mole, over de rug van haar hoofdpersoon heen leuk te wezen voor het lezerspubliek. Ellen Foster (in vertaling straks Ellen Stief?) is niet wijsneuzerig. Ze heeft haar beide ouders verloren, vindt de familieleden die haar omringen monsterlijk, heeft last van communicatiestoornissen, maar drukt haar gedachten over dat alles op een ontwapenende, niet dubbelzinnige manier uit. Men vat onmiddellijk sympathie op voor dat kleine, dappere meisje. Ze spreekt zichzelf met alle ernst van een kind toe. Ze heeft gevoel voor humor. Ze probeert iets van een zelfbeeld op te bouwen en het is duidelijk dat het door haar eigen soms felle gedrag niet lukt om aan de buitenwereld duidelijk te maken wie de echte Ellen Foster is. Maar daar hebben we dit boek gelukkig voor.
The New Oxford Book of Christian Verse (Oxford University Press, 320 p., f 25,10) is, zoals de titel al aangeeft, een herziene versie van de bloemlezing die Lord David Cecil in 1940 voor dezelfde uitgever maakte. Donald Davie deed het in 1980 over en nu verscheen de eerste paperback-uitgave van zijn werk. Geeft die lange tijdsspanne aan dat de gebonden versie niet al te hard is verkocht, of zou er dezer dagen een opleving zijn in de belangstelling voor christelijke poëzie? Het zwaartepunt van de anthologie ligt zoals te verwachten viel voor 1850. Davie heeft zich vooral beperkt tot erkend gelovige dichters. Net als in de muziek, wordt het inde loop der eeuwen steeds minder vanzelfsprekend om religieuze thema's als bron van inspiratie te kiezen. De ‘vaste waarden’ uit de Britse poëziegeschiedenis vallen dan ook, chronologisch gezien, steeds meer op door afwezigheid. Voor de moderne tijd was het, afgezien van Auden, kennelijk hard zoeken. Davie gaf onder meer de ruimte aan Jack Clemo, Cliff Ashby en C.H. Sisson. Met alle respect: toch van een wat andere orde dan de christelijke dichters van voor 1850. Des te opvallender is het dan dat van de zeventiende-eeuwers Shakespeare, wiens grootheid uit geen enkele bloemlezing valt te weren, met maar een sonnet vertegenwoordigd is. Was hij ook hier zijn tijd weer ver vooruit?
Names & Nicknames & Places & Things (Meridian, 327 p., f 26,30), samengesteld door Laurence Urdang, is een naslagwerk met meer dan 1500 beschrijvende definities van bestaande, legendarische en fictieve plaatsen, straten, gebouwen, wonderen der natuur, bijnamen en andere dingen die een lezer kunnen helpen een onderwerp te duiden. Het omslag draait er niet omheen: ‘concise, authoritative, and a browser's deligt, this compendium of culture captures the essence of each place...’. Het is zonder twijfel een handig boek, maar deze lof lijkt me lichtelijk overdreven. Als goede provinciaal zoek je onmiddellijk je eigen woonplaats op, en daar staat dan onder Venice of The North: ‘Naam vaak gegeven aan Amsterdam, hoofdstad van Nederland, vanwege haar uitgebreide kanalensyteem en 290 bruggen, maar ook wel geclaimd door Stockholm, een andere waterige stad.’
Het kon natuurlijk niet uitblijven. Na de Bluffer's Guides tot accountancy, antiek,’ astrologie, ballet, computers, golf, jazz, opera, skien, wijn, en vele andere pijlers van het bestaan, is nu Bluff Your Way In Literature (Ravette, 78 p., f 5,95) verschenen. Het treurige is dat het allemaal zeer serieus is bedoeld. Men kan leren meepraten over een paar honderd ‘topauteurs’ en hun zwakke kanten, literaire stromingen en meesterwerken, zonder ooit een ander boek dan de Bluffer's Guide in handen te hebben gehad. Eh nee... Nederlandse schrijvers komen er niet in voor.
NIEK MIEDEMA