Op zoek naar God
‘Ik heb God verwelkomd als een trui in de kou,’ zegt de een. ‘Dan is God een ratjetoe, soms prachtig, soms zielig,’ beweert een ander. Een derde: ‘Oorspronkelijk is de god van het Christendom een en dezelfde als de bevrijder-god van Israël: één die partij kiest voor een gekruisigde slaaf. Maar vanaf de tijd dat het Christendom de staatsgodsdienst wordt van het Romeinse imperium, verandert die god van gezicht en krijgt hij de trekken van Baal, de god van de machthebbers.’ ‘De liefde van mensen is God.’ ‘Voor mij is God de bezieldheid van alles in alles, de kern van alles.’ ‘Hij was er als degene tegen wie je aanpraat en zegt: hier moet iemand mij doorheen helpen, ik kan niet meer zo verder....’ ‘God is voor thuis, en niet voor daarbuiten.’ Aldus een kleine bloemlezing uit het sympathieke boek met gesprekken dat Huub Oosterhuis onder de titel Wat heet God bij Balans publiceerde (f 24,50). Hij interviewde twaalf mensen, onder wie Lambert Tegenbosch, Jan Kassies, Abel Herzberg, Ischa Meijer, Joke Kniesmeyer, Roel van Duyn en Albert van den Heuvel. Iemand die de titel als een vraag leest en een antwoord verwacht, zal na lezing van dit boek in nog grotere verwarring verkeren dan daarvoor. Bovenstaande citaten toonden het al: God is zo'n beetje alles wat mensen ook zijn, denken, willen of nodig hebben. Maar waarschijnlijk is het ontbreken van een vraagteken in de titel afkomstig uit de dichterlijke trukendoos van de samensteller. Wat heet God is dan zoiets als het kindermopje ‘Hoe heet de hond’, waarop luid gelach volgt als je het antwoord niet weet. Het is dan ook zeker niet toevallig dat Oosterhuis zijn gesprekken vooraf laat gaan door een fragment uit Waiting for Godot van Beckett. Net als de titel toont die verwijzing de twijfel van de samensteller. Hij wacht,
maar weet niet op wie of waarop. Maar hij blijft wel wachten en zoekt in zijn onzekerheid steun bij anderen van wie hij vermoedt dat ze hetzelfde doen. Ischa Meijer doet dat inderdaad, op zijn manier en dolend: ‘Op zoek naar iets dat niet is geweest, op zoek naar iemand die niet is gewenst, op zoek naar hetgeen ongekend is. Op zoek dus.’ Jan Kassies zegt het, met een uitspraak van regisseur Johan Greter, nog mooier: ‘Ik moet eerst zoeken hoe ik zoeken moet.’ En zo zoeken ze met z'n allen, Oosterhuis voorop, naar de naam van het hondje dat in de vraag die geen vraag was, al genoemd werd. Pas na die constatering houdt het mopje op een grap te zijn en wordt het begrijpelijk dat deze gesprekken maar zeer ten dele over datgene gaan wat in de theologie onder de noemer God schijnt te vallen. Want niet het vinden maar het zoeken is interessant. En dan maakt het niets meer uit wie je zoekt: wat of God? Het ware te wensen dat deze paus zich eens in zijn graf dat Vaticaan heet voor dergelijke wijsheden om zou draaien.
CvdH