Treffelijcke boecken
Studie naar de praktische kanten van het literaire bedrijf (wie leest wat, wie kopen, wie lenen boeken, voor welke prijs, wie geeft ze uit, hoe ziet een boek eruit, hoe is de ‘markt’ samengesteld, et cetera) is de laatste jaren sterk opgekomen. In deze ontwikkeling past het zeer interessante boekhistorisch onderzoek naar Nederlandse boekhandelscatalogi in het begin van de zeventiende eeuw, waarop Bert van Selm promoveerde. In de Herzog August Bibliothek te Wolfenbüttel vond Van Selm een grote collectie Nederlandse veilingen magazijncatalogi, waaronder een aantal van de Amsterdamse boekverkoper Cornelis Claesz. In zijn proefschrift Een menighte treffelijcke Boecken (Uitgever Hes, 432 p., f 125,-) vormt het hoofdstuk over Claesz en zijn boekhandel/uitgeverij/antiquariaat de kern. Veel van zijn uitgaven waren aardrijkskundige werken: reisbeschrijvingen, kaarten, et cetera. De baanbrekende boeken van Waghenaer, Linschoten en de Mercator-atlas verschenen bij Cornelis Claesz. Daarnaast gaf hij een grote hoeveelheid romans en verhalenbundels uit, bijvoorbeeld de twaalf boeken van de ridderroman Amadis van Gaule en Vijftich lustighe historiën van Bocaccio. Klanten van Claesz waren volgens Van Selm kooplieden, handelaren, stuurlieden en schippers, niet het traditionele publiek van geleerden en theologen, maar een nieuwe groep lezers: burgers die in Holland economisch de toon aangaven.
De in eerste instantie in Leiden ontstane traditie van gedrukte veilingcatalogi werd later uitgebreid met andersoortige catalogi. De boekhandel had door de enorme vlucht van de Leidse veilingen een sterke impuls gekregen, ook in andere steden, en boekhandelaren zonnen op wegen hun omzet verder te vergroten. Ze gaven catalogi uit met de bij hen voorradige boekwerken. Van die catalogi zijn er uit de zestiende eeuw veel bewaard gebleven. Naast tal van andere gegevens die je aan zulke drukwerken kunt ontlenen, valt ook iets af te leiden over de betekenis die een boekhandel als die van Cornelis Claesz had voor het literaire leven. Van Selm beperkt zich tot de invloed op het werk van Bredero. Een aantal onderzoekers heeft geprobeerd vast te stellen welke bronnen Bredero voor zijn werk gebruikt moet hebben. Het Antwerps Liedboek bijvoorbeeld, of Lazarillo de Tormes. Voor de Terentius-bewerking Moortje, zo is wel aan de hand van de tekst verondersteld, heeft Bredero gebruik gemaakt van een eerdere Italiaanse bewerking getiteld La Mora. Bert van Selm laat in zijn dissertatie zien dat Bredero die tekst bij Claesz kan hebben gekocht. Ook Hooft moet de winkel van Cornelis Claesz meermalen hebben bezocht. Veel drukwerk uit de zestiende eeuw heeft de tijd niet overleefd. Niet alles wat verscheen was in stootvaste banden gevat. ‘Vooral in de tweede helft van de zestiende eeuw,’ schrijft Van Selm, ‘was het boek niet langer een kostbaar object, voorbehouden aan een kapitaalkrachtige elite, maar in toenemende mate een gebruiksartikel. Kleine en dunne boekjes uit die jaren moeten binnen bereik zijn geweest van alle mensen met enige scholing en een regelmatig inkomen. Nog moeilijker is het om de omvang en betekenis te schatten van genres als almanakken, prognosticaties, liedboekjes, schoolboekjes, e.d. Ook al zijn de teksten niet overgeleverd en vinden we sommige Nederlandstalige boekjes niet terug in
registraties van particuliere bibliotheken, voor een goed begrip van het intellectuele en literaire klimaat zijn ze onmisbaar.’
De gang van de lezer door Bert van Selms Een menighte treffelijcke Boecken is een zware. Je moet je een weg banen door een dichte struikgewas van gegevens en voetnoten, en zonder rustpauzes haal je dat ook niet. Maar de visie die aan deze dissertatie ten grondslag ligt lijkt mij juist en de hoeveelheid gegevens die Van Selm bij elkaar haalde is enorm. Een menighte treffelijcke Boecken is een bron én een stimulans voor verdere studie over het literaire klimaat in de zestiende eeuw.
AJ