Boas brengt geen nieuwe feiten
Een boek over Westerbork voor Amerikanen
Boulevard des misères Het verhaal van doorgangskamp Westerbork door Jacob Boas Vertaling Annet van Hoorn en Caroline van Lingen Uitgever: Nijgh & Van Ditmar, f 34,50
Max Nord
Jacob Boas, Amerikaans historicus, is van Nederlandse afkomst. Hij is op 1 november 1943 geboren in Westerbork, toen polizeiliches Durchgangslager. Joodse ingezetenen van Nederlandse en vluchtelingen van Duitse, Oostenrijkse, Tsjechische, Poolse, Roemeense, Hongaarse, Turkse, Spaanse en Italiaanse nationaliteit werden naar Westerbork gestuurd en vandaar naar Polen teneinde vernietigd te worden. Of zij wisten wat hun te wachten stond, is nog steeds niet met zekerheid vastgesteld.
Als iemand met een achtergrond als Jacob Boas een boek schrijft over Westerbork, verwacht men - ik althans - een uiterst persoonlijk relaas voorgezet te krijgen. Wat heeft die geboorte in dat jaar op die plaats voor de schrijver betekend? Wie waren zijn ouders, wanneer en onder welke omstandigheden kwamen zij in Westerbork? Hoe zijn zij ontsnapt aan de trein naar Polen?
Niets daarvan. Het is de historicus Boas geweest en niet de particulier die de tocht naar Westerbork heeft ondernomen in de archieven. Hij heeft geput uit een hoeveelheid boeken, rapporten, kampverordeningen, statistieken, een fimscenario en nog veel meer om de geschiedenis van Westerbork tot in het kleinste detail en met bewogenheid te boek te stellen. Kampcommandant Obersturmführer Gemmeker met zijn vriendin Frau Hassel, zijn voorgangers kapitein Schol en Obersturmführer Deppner, zijn rechterhand ‘de joodse S.S.er’ Kurt Schlesinger, ze worden uitvoerig beschreven, evenals vele andere hoofden van dienst die het kamp telde. Inwoners ook als Philip Mechanicus en Etty Hillesum, wier nagelaten dagboeken uitvoerig geciteerd worden, het kampcabaret van Willy en Maria Rosen, Erich Ziegler en Esther Philipse, en natuurlijk de overlevingsfantast Weinreb met zijn neplijsten van vrijgestelden van deportatie, ze komen allen uitvoerig aan de orde.
Veel treurige en gerechtvaardigde aandacht krijgen de verwevenheid van gelijke en daardoor tegengestelde belangen (uitstel van deportatie die ten koste ging van medegevangenen), de strijd tussen de oorspronkelijke Duitse kampingezetenen en de Nederlanders die na hen kwamen, de angst, de corruptie, de wanhoop, de wrok, de losbandigheid, de ingewikkelde onderlinge verhoudingen op de lijn die tussen leven en dood liep. De rol van de Joodsche Raad wordt in enkele alinea's met hardheid veroordeeld en zo, lijkt het wel, krijgen we een compleet beeld van de wereld van Westerbork, waarin het raadsel van de menselijke wreedheid en goedheid, sluwheid en naïviteit, emotionaliteit en onverschilligheid, onderworpenheid en nieuwsgierigheid, kortom van de onoverwinnelijke levensdrang, niet wordt opgelost, maar zich als een reusachtig, uitvergroot spookbeeld gaat vertonen.
Dat de oorspronkelijke uitgave, voor Amerika dus, zinvol is, hoeft geen betoog: of wij, die Pressers Nacht der Girondijnen en Ondergang in de kast hebben staan, naast de boeken van Mechanicus en Hillesum, Weinreb en De Jong, Abel Herzberg en Dick Houwaart, daaraan behoefte hebben, blijft de vraag. Boas brengt geen nieuwe feiten, geen nieuwe ordening van de feiten, geen nieuwe inzichten. Vooral daarom is het te betreuren dat hij zijn eigen (voor-) geschiedenis afdoet met een tussen haakjes geplaatst regeltje in zijn dankwoord vooraf aan zijn broer: ‘Westerbork maakt deel uit van onze eerste ervaringen’ en een even koele regel in de biobliografische aantekeningen die achter in het boek zijn opgenomen: ‘Ook niet vermeld wordt de informatie ontleend aan de door de jaren heen gevoerde vraaggesprekken met overlevenden, in de eerste plaats mijn ouders.’ Dat is alles en het is alles minder dan wij van dit boek hadden mogen verwachten. Voor het overige is het te hopen dat het origineel in beter Engels is geschreven dan het dikwijls ergerlijk gebrekkige Nederlands van de vertaling.
■
Fragment uit een brief van J. Cahen uit kamp Westerbork, geschreven op 1 november 1942. J. Cahen (geboren 1918) werd met zijn familie tijdens een van de eerste landelijke razzia's in de zomer van 1942 opgepakt en naar Westerbork gestuurd. Hij werd tewerkgesteld in de verpleging, een functie waardoor hij lange tijd gevrijwaard bleef van transport. Uiteindelijk kwam hij toch in Auschwitz terecht, wat hij als een van de weinigen overleefde. De brief geeft een duidelijk beeld van het dagelijkse leven in Westerbork en was tevens bedoeld als waarschuwing; Cahen spoorde iedereen aan om onder te duiken. De Stichting Voormalig Kamp Westerbork heeft deze brief in facsimile uitgebracht onder de titel ‘Ergens in Nederland’ (f 13,50). Tot 1 september is in het Herinneringscentrum Kamp Westerbork de tentoonstelling ‘Ergens in Nederland’ te zien, die gemaakt is met Cahens brief als uitgangspunt: van verjaardagsfeestje tot deportatietrein.