Weloverwogen individualisme
Het tweede deel van Pierre Dubois' herinneringen
Retour amsterdam-brussel Memoranda 1942-1952 door Pierre H. Dubois Uitgever: Nijgh & Van Ditmar, 224 p., f 34,50
Jacques Kruithof
De Memoranda van Pierre H. Dubois zullen volgens plan uit drie delen gaan bestaan. In Hermetisch en besterd, dat vorig jaar is verschenen, beschreef Dubois zijn jeugd en zijn eerste literaire ervaringen en probeersels, tot het moment dat hij zijn geboortestad Amsterdam verliet om voor het dagblad De Tijd een Brussels correspondentschap te gaan voorbereiden. Het onlangs uitgebrachte tweede deel heet Retour Amsterdam-Brussel en bestrijkt de periode van 1942 tot 1952; Dubois is dan werkzaam in de journalistiek en later de uitgeverij, hij trouwt en sticht een gezin, en zijn schrijverschap begint in poëzie en essays, maar ook in ongepubliceerd gebleven romans, duidelijker vorm te krijgen. Deel drie moet volgend jaar uitkomen, en gaat over Dubois' Haagse jaren, toen hij op de kunstredactie van Het Vaderland werkte.
Deze drie boekdelen zijn geen geschiedschrijving of autobiografie. Dubois maakt geen studie van zijn eigen leven en al bedient hij zich soms van documenten (brieven, aantekeningen) om het geheugen te steunen, hij doet dat niet stelselmatig en weet heel goed wat hij schrijft: ‘Het is een beeld van eertijds, gefilterd door de verbeelding van nu. En wat het oog of de hersens daaruit overhouden is geen historische waarheid, maar iets ondefinieerbaars, dat zich onophoudelijk tussen herinnering en fictie, tussen waarheid en onwaarheid beweegt.’
Het gaat dus niet om een systematische beschrijving: veel zal ontbreken, of anders verteld zijn dan het zich heeft toegedragen - gesteld dat dat te achterhalen zou zijn - of minstens weergegeven zijn in de woorden van de zeventigjarige memoiresschrijver die zelf nog maar ten dele toegang heeft tot de gewaarwordingen van de twintig- of dertigjarige over wie hij verslag uitbrengt. Dat is herinneringen eigen, en zo geeft Dubois soms precieze details over een Parijs' hoteladres, en kan hij zich een andere keer een lang gesprek met Willem Frederik Hermans volstrekt niet herinneren.
Pierre H. Dubois
Hoewel dit bijna triviale opmerkingen zijn, maak ik ze toch omdat Dubois is aangevallen op een subsidie die hij in de oorlogsjaren gekregen heeft, en die hij ‘verzwegen’ zou hebben. Nu viel er niets te verzwijgen, eenvoudig omdat Dubois er niets onoorbaars mee heeft gedaan; hij heeft aan dat geld gewoonweg niet gedacht. Alle memoires zijn, als men per se wil, vals omdat de schrijver dingen vergeten of vertekend heeft. De aanval kwam overigens van Adriaan Venema, iemand die zich achtereenvolgens met gering succes als schrijver en als kunsthistoricus heeft gemanifesteerd, en nu zijn grootste prestatie leverde door ook als querulant te mislukken.
Dubois legt het accent op zijn literaire herinneringen, wat in Retour Amsterdam-Brussel twee groepen portretten oplevert: van in meerderheid Vlaamse schrijvers, journalisten en uitgevers met wie hij te maken had (Jan van Nijlen, Maurice Roelants) en van zijn Nederlandse collega's bij de uitgeverij Meulenhoff kort na de oorlog. Sommige portretten lijken mij zeer raak (dat van mijn oude hoogleraar Stuiveling bij voorbeeld), andere gaan niet zeer ver (Antoon Coolen), weer andere (Albert Besnard, een vrijwel vergeten dichter) maken nieuwsgierig. De aard van het portret zegt uiteraard iets over de betrekkingen die Dubois met de afgebeelde auteurs heeft onderhouden. Over zijn persoonlijk leven is Dubois opzettelijk terughoudend, wat niet wegneemt dat de aandachtige lezer er zich er wel een voorstelling bij kan vormen. Bovendien zit er in de Memoranda onvermijdelijk een zelfportret, vooral in de beschouwelijke gedeelten. Wat Dubois daar schrijft over eigen werk, ontwikkeling en levensbeschouwing, is misschien niet nieuw voor wie hem als auteur langer kent dan vandaag, maar op zijn minst een boeiend ‘zelfportret als legkaart’.
Deze bespiegelingen over individualisme en existentialisme, engagement en verantwoordelijkheid, schaamte, egoïsme, liefde, de ‘keuze van het niet kiezen’, om met Greshoff te spreken, over de schilder Francesco Guardi, de achttiende eeuw, muziek en lectuur vormen al met al het portret van een zorgvuldig denkend en bewogen intellectueel die zich ‘een houding in de tijd’ zoekt. Die houding is verwant aan wat de auteurs van Forum over ‘de smalle mens’ en de ‘politicus zonder partij’ te berde hadden gebracht, maar tevens aan het standpunt van wie zich in de jaren zeventig verzetten tegen de toen kortstondig oplevende marxistische denkbeelden over literatuur en kunst. Dit weloverwogen individualisme, dat de positie van de moderne intellectueel kernmerkt, maakt een groot deel van de waarde en de actualiteit van de Memoranda uit.
Voor het overige zijn er vermakelijke taferelen, zoals met een Zwitserse minister die uitblinkt als drankorgel, interessante verhalen over bezetting en bevrijding, leerzame passages over de verhouding tussen Nederlanders en Vlamingen, en nog wel meer dat deze herinneringen de moeite waard maakt. Aan ‘de waarheid van de verbeelding’, zoals Dubois het noemt, heeft men om iemand te leren kennen nu eenmaal meer dan aan trouwhartige pogingen tot waarheidsgetrouwheid: dat is ten slotte ook een triviaal begrip.
■