Tijdschrift
De produktieve slavist Jan Paul Hinrichs breekt in het juninummer van Het Oog in 't Zeil een lans voor een van zijn enigszins vergeten vakgenoten: Nicolaas van Wijk. Hij was de eerste hoogleraar in de slavistiek in ons land toen hij in 1913 in Leiden benoemd werd. Van huis uit was hij neerlandicus, maar na zijn dissertatie, die hij op eenentwintigjarige leeftijd voltooide, ging hij in Leipzig en Moskou colleges lopen in het Sanskriet en de Slavische talen. Terug in Holland schreef hij een succesvol schoolboek over de Nederlandse taal en vernieuwde hij het (nog steeds) bekende etymologische woordenboek van J. Franck. Na zijn benoeming concentreerde hij zich uiteraard op de slavistiek. Hij moet een buitengewoon actief mens zijn geweest, want zijn bibliografie omvat wel bijna zeshonderd titels. Tussen het schrijven door reisde hij frequent naar de Baltische landen en Rusland tot aan de revolutie. Na 1917 wilde hij Rusland niet meer bezoeken. Hinrichs citeert een aantal van Van Wijks studenten om duidelijk te maken wat voor een ouderwets degelijke en indrukwekkende hoogleraar hij was. Etty Hillesum schrijft bij Van Wijks overlijden in 1941 in haar dagboek: ‘Ik begrijp het niet, ik begrijp er helemaal niets van, zeg ik aldoor in mijzelf. Er is een wereld van wetenschap zomaar, plotseling, geruisloos in elkaar gezakt. Het lijkt me erger dan de hele oorlog, al zal ik deze woorden later wel eens terug moeten nemen. Deze man was uniek in Europa en zal waarschijnlijk decenniën lang onvervangbaar blijken.’ Van Wijks grootste verdienste ligt op het gebied van de filologie en de linguïstiek, maar Hinrichs bespreekt hier vooral zijn letterkundig en cultuurhistorisch werk naar aanleiding van een uitspraak van Jan Romein die op het proefschrift Dostojewskij in de westersche kritiek (1924) bij Van Wijk promoveerde. De Geschiedenis der Russische letterkunde van Karel van het Reve vindt Hinrichs
de eerste serieuze opvolger van de drie boeken die Van Wijk schreef over de Russische literatuur. Deze rehabilitatie van de grondlegger van de slavistiek in Nederland krijgt dit najaar een vervolg met een tentoonstelling over Van Wijk in de Leidse universiteitsbibliotheek. Koos van Weringh trekt in Het Oog in 't Zeil het spoor na van de prentenverzamelaar Günter Böhmer uit Munchen. Zijp eerste kennismaking met Böhmer vormde diens proefschrift over een Vlaamse landschapsschilder uit de Gouden Eeuw. Van Weringhs interesse voor dat boek werd voornamelijk gewekt door de datum waarop deze studie werd gepubliceerd: in 1940 tijdens Hitlers regime. Maar in deze dissertatie klinkt niets door van ‘nieuwe kaders’ of ander nationaal- socialistisch gebeuzel over de verheerlijking van het landleven of iets dergelijks op de schilderijen van Brouwer. De verzamelaar Böhmer was zelf ook actief als fotograaf en hij liet na zijn proefschrift nog een boek verschijnen over zijn ervaringen als Oostfrontsoldaat. Te beoordelen naar wat Van Weringh over de kritische inhoud van dit boekje schrijft lijkt het mij nogal bijzonder dat het legaal in 1943 bij Suhrkamp in Berlijn heeft kunnen verschijnen. Lisette Lewin vertelt in haar bijdrage Chroniqueur van tempo doeloe het proefschrift van Gerard Termorshuizen over P.A. Daum na. Zij is erg enthousiast over dit bijna spannende boek over de kranteredacteur en schrijver, die tussen Multatuli en Du Perron in gerangschikt kan worden in de Indische literaire geschiedschrijving. Reinold Kuipers geeft tenslotte in zijn rubriek Gerezen Wit een vriendschappelijk en bescheiden In Memoriam van Han G. Hoekstra.
EVA COSSEE