De kosten van Grote Gevoelens
Christiansen brengt de romantiek terug in de romantiek
Romantic affinities door Rupert Christiansen Uitgever: The Bodley Head, 262 p., f 65,60
Mels de Jong
Van mijn eigen middelbare-schooljaren herinner ik mij dat de enige periode uit de Engelse literatuurgeschiedenis die met een zekere mate van uitvoerigheid besproken werd de ‘romantic movement’ was. Het leek ook een duidelijke stroming van een aantal bevlogen dichters die als gemeenschappelijke werkhypothese de leus: ‘God made the country, man made the town’ hanteerden. De implicatie was ondubbelzinnig: wil je je één voelen met een Groter Plan, wil je de nabijheid van God aan den lijve ervaren, laat dan de stad achter je en trek de vrije natuur in. Ik was er wel gevoelig voor, ook zonder veel zin voor religie. En nog steeds: iedere keer als ik het Engelse Lake District bezoek waar een aantal van de dichters hun inspiratie vond, ervaar ik weer iets van de hooggestemde gevoelens uit de tijd dat ik hun gedichten las, hoewel gezegd moet worden dat het al lang niet meer God alleen is die zijn stempel op dit gebied heeft gedrukt.
Het is ongetwijfeld een eenzijdige en naïeve opvatting van de romantiek, maar niettemin een die tamelijk hardnekkig is. Omdat Rupert Christiansen deze, als leraar Engels, uit ervaring kende en omdat hij vond dat de bestaande tekstboeken niet... romantisch genoeg waren, heeft hij in zijn Romantic Affinities getracht de nodige nuances aan te brengen en de levens van de betrokken dichters te plaatsen tegen de achtergrond van hun tijd. Over zijn bedoelingen zegt hij: ‘Ik heb geen aspiraties om een originele bijdrage te leveren aan de literaire kritiek of geschiedenis, geen pretenies om een omvattende of encyclopedische beschrijving te geven van het gebied, alleen de wens om het gevoel bij te brengen van de creatieve chaos - caleidoscopisch, fragmentarisch, tegenstrijdig, zoals alles in de geschiedenis - die toch op de een of andere manier optelt tot het bestaan van een kunstzinnig tijdperk.’
Dat hij het eerste hoofdstuk begint met een beschrijving van het leven van de Franse dichter André Chénier is veelzeggend. Chénier stond op de grens van twee werelden. Hij groeide op in het tijdperk van de Verlichting en begroette met enige instemming de Franse Revolutie, die volgens hem ‘rechtvaardig en wettig’ was en die hij ook als journalist zou steunen. Maar de ontluistering komt al snel, als hij merkt dat het volk zich aan deze rechtvaardigheid en aan de wet weinig gelegen laat liggen en met demonstraties en straatrellen preludeert op de periode van de Terreur. In zijn De altaren van de angst schrijft hij: ‘De slechte mensen hebben de moed die voortkomt uit afgunst en haat, terwijl de goede enkel hun onschuld hebben en het gebrek aan moed dat past bij de deugd.’ Hij trekt zich terug in Versailles maar zal, als zovele goedwillende onschuldigen, de dood vinden onder de guillotine.
Coleridge