IJzeren hoofdband
In de slang vinden we het in een beeldspraak terug. In een van de gesprekken tussen het groepje filosofisch geïnteresseerde dienstplichtigen wordt de staat de ‘Geborgenheidgever’ genoemd. Geborgenheid wordt verstrekt in de vorm van een ijzeren hoofdband die alle behoeften bevredigt: ‘U voelt een grote, grote geborgenheid die u voor de wonderbaarlijke ijzeren band nooit gevoeld hebt, en u bent daarom vanzelfsprekend genoodzaakt een dergelijk wonderlijk hoofddeksel aan al uw vrienden aan te bevelen.’ Natuurlijk wordt dit ironisch bedoeld. Scriver (de schijver, die later dood zal vallen) zegt dan ook in hetzelfde gesprek: ‘Ik ben dus niet van mening dat het tot mijn plichten als schrijver behoort gerust te stellen en golfbrekers te bouwen. In plaats daarvan beschouw ik het als mijn plicht, voorzover dat in mijn vermogen ligt, dammen af te breken. Alleen wie vertrouwd is met zijn angst is zich bewust van zijn waarde, dat wil zeggen, voelt geen behoefte zijn ogen te sluiten, of hij nu een moeras passeert of een tennisbaan.’
Alsof de woorden van Scriver nog niet genoeg zijn laat Dagerman hem zijn eigen principes ook nog eens demonstreren. Scriver had zich kwaad gemaakt over mystici, die in plaats van de situatie onder ogen te zien, de werkelijkheid proberen te ontvluchten door een kromme redenering: ‘Ik vind het namelijk een in iedere opzicht verdomd naïeve manier van proberen te vluchten als je door het ene raam naar buiten springt om dan via het volgende raam weer naar binnen te kruipen.’
Vervolgens probeert de inmiddels dronken geworden Scriver inderdaad een tochtje langs de gevel, maar hij haalt het volgende raam niet, glijdt uit en valt.
Dat Dagerman zelf, zonder al te aanwijsbare invloed van Sartre of geestverwanten tot een soort existentialisme is gekomen is natuurlijk niet zo vreemd. Onthutsende ‘naoorlogse feiten’ als de concentratiekampen, de atoombommen op Japan, de onmiddellijk na het staken van de krijgshandelingen ingetreden koude oorlog, van grote invloed op het internationale existentialisme, waren de politiek zeer bewuste Dagerman uiteraard niet ontgaan, wonderlijker is dat iemand op zijn 22ste jaar debuteert met een boek van het formaat van De slang. Toegegeven: hier en daar vertoont het onmiskenbare ‘debuutmankementen’. Sommige beeldspraken (bijvoorbeeld ‘als een scheermes’, ‘dreef een wig in’, ‘woorden druppelden’) worden nogal vaak herhaald. De compositie van De slang is evenmin een wonder van evenwicht. Aan de andere kant weet Dagerman personages en stof goed in de hand te houden en bevat zijn debuutroman prachtige, schitterend vertelde verhalen. Of je wilt of niet, als lezer word je ook nu nog meegesleept in de afgrond van Dagermans wereldbeschouwing. Zonder nu meteen zonder eerst de garagedeur te openen in je auto te stappen en het sleutelje om te draaien, of zonder het raam uit te stappen voor demonstratief geveltoerisme: het lezen van Dagerman blijft niet zonder gevolgen.
■