Tijdschrift
Het omslag van SIC 1988 nummer twee wordt opgesierd door een kleurrijk schilderij van een visser die in het water pist. De maker van dat schilderij is Willem Brakman. De oplettende lezer van Brakmans oeuvre had al eens een illustratie van hem op een boekomslag kunnen aantreffen of had een klein uitgaafje met tekeningen van Brakman gezien kunnen hebben. Maar totdat Brakmans schilderijen en tekeningen tentoongesteld werden in Nijmegen en Amsterdam was de picturale achtergrond van Brakman tamelijk onbekend. Brakman schreef hier wel zelf al over in zijn essaybundel Een wak in het kroos. Hij tekende en schilderde veel in de jaren vijftig, maar absoluut niet in de stijl van de avantgarde in die dagen. Het werk van Appel, Lucebert en Corneille is volslagen anders dan dat van Brakman. Brakman schildert realistisch, bijna naief. Figuren worden zeer vereenvoudigd weergegeven en het perspectief is plat. Gerrit Jan Kleinrensink suggereert in zijn bijdrage in SIC dat Brakman het schilderen min of meer heeft opgegeven voor het schrijven. ‘Het schrijven bood hem zoveel meer gelegenheid om het niet in de pas lopen van het ik en de wereld van commentaar te voorzien.’ Als overgang signaleert hij een aantal passages uit Brakmans literaire werk, die vrijwel letterlijk beschrijven wat er op zijn tekeningen en schilderijen te zien is. Brakman gaat bij het schrijven vaak uit van een beeld. Dat is dan of een herinnering, een schilderij, een ansichtkaart, of iets uit de literatuur. Over de intertextualiteit in Brakmans werk schrijft Jaap Goedegebuure. Hij meent overigens dat Brakman ‘al in het werk van andere schrijvers sloop’ toen de begrippen deconstructivisme en intertextualiteit nog door de wetenschap uitgevonden moesten worden. ‘Voyeur, vervalser, verteller’ heet Goedegebuures bijdrage en ook hij gaat terug op een Een wak in het kroos waarin Brakman
vertelt ‘hoe hij als kind doordrong in het gluurdersparadijs’, waar de dingen gebeurden in de sfeer van het verbodene. Dat bekijken van liefdesparen is een metafoor voor het schrijversschap: de alziende en ordescheppende blik van de verteller. In het kijken vinden het schilderen en het vertellen elkaar, meent Goedegebuure. Hij bespreekt ook een aantal romans van Brakman waarin hij zich heeft laten inspireren door andermans literaire werk. Zo is Come-back verwant met de Odyssee; en bekend zijn ook de romans geïnspireerd door Kafka, Flaubert en Kleist. Het is Brakmans ingeschapen zintuig voor symboliek volgens Goedegebuure die hem aan het herdichten zet van de oerthema's liefde, dood, schuld en straf, zoals die in Het proces, Madame Bovary en Michael Kohlhaas voorkomen. Wam de Moor voelt Brakman aan de tand over het autobiografische in zijn werk. Het is De Moors overtuiging dat elke schrijver het uiteindelijk toch over zichzelf heeft. Brakman schaart zich daaromtrent achter Vestdijks adagium voor een schrijver: dat is iemand die een minimum aan beleving koppelt aan een maximum aan ervaring. Hij beaamt de uitspraak dat alle goede schrijven autobiografisch is: ‘Je kunt wel veel maskers voordoen, maar 't is net als met kinderen die naar Sinterklaas kijken: dan roepen ze - en terecht - da's Pappa of Ome Jan.’ Ineke Bulte bespreekt het enige hoorspel dat Brakman ooit schreef en toont aan dat de man in Nadere kennismaking weer een authentieke Brakman-man is. Van Brakman zelf is een fragment uit zijn binnenkort te verschijnen novelle Heer op kamer opgenomen en een essay over het schrijven. In de portfolio zijn tekeningen en schilderijen van hem afgebeeld.
EVA COSSEE