Fel en trefzeker
De vraag is: hoe komt een criticus zo uitermate machtig?
Daar zijn verschillende oorzaken voor te bedenken.
Allereerst het tijdstip: Greenberg schreef zijn meest geruchtmakende essays - ‘Avant-Garde and Kitsch’, ‘Toward a Newer Laocoon’ - beide in 1940, toen de Europese critici en kunstenaars het te druk hadden met andere dingen. Tot dan toe was de Amerikaanse kunst een provinciaalse aangelegenheid geweest. Greenberg sprong in het gat en de taak die hij voor zich zag was: de Amerikaanse kunst voorzien van een waardiger plaats in de geschiedenis. Die ambitie deelde hij met Jackson Pollock en nog een paar schilders, en zo ontstond de New York School, het bolwerk van de moderne kunst in de jaren vijftig.
De enige groepsfoto van de abstract-expressionisten, gemaakt door Nina Leen voor het tijdschrift ‘Life’ in januari 1951. Bovenste rij, van links naar rechts: Willem de Kooning, Adolph Gottlieb, Ad Reinhardt, Hedda Sterne; middelste rij: Richard Pousette-Dart, William Baziotes, Jackson Pollock, Clyfford Still, Robert Motherwell, Bradley Walter Tomlin; zittend: Theodore Stamos, Jimmy Ernst, Barnett Newman, James Brooks, Mark Rothko. (Foto uit ‘Jackson Pollock, A Biography’ door Deborah Solomon) Inzet: Clement Greenberg.
Bovendien was Greenberg (en schreef hij als) een persoonlijkheid. De ingrediënten daarvan zijn minder makkelijk samen te vatten. Toch komen ze tot uitdrukking in zijn stijl van schrijven en in zijn smaak. Die stijl is verrassend helder, fel en trefzeker en nooit, nooit weifelend. Greenberg nam zijn verantwoordelijkheid als fakkeldrager van de moderne kunst hoog op, onder andere in het doen van stellige uitspraken. In de jaren veertig deelde hij links en rechts in zo'n hoog tempo zo veel vingertikken en schouderklopjes uit dat je tijdens het lezen van deze twee delen verzamelde kritieken bevangen wordt door een lichte duizeligheid, en ook bewondering voor zijn uithoudingsvermogen. Stel je iemand voor in een lunapark, bezig met zijn linkerhand kapellen te vangen en met de rechter hazen te schieten: Clement Greenberg.
Eén gevolg daarvan is dat zijn kritieken zelden of nooit saai zijn. Waar hij ook over schrijft, kunst, literatuur of politiek, altijd is er iemand aan het woord die zich oprecht kwaad maakt of die iets oprecht bewondert, en het is de moeite waard om hem te volgen in de manier waarop hij zijn eigen reacties verklaart. Schelden en honen deed hij met mate, maar als hij het deed was het vernietigend. Een bepaald gedicht dat hem niet bevalt noemt hij ‘een hoogtonig, vlaggezwaaiend, schaamteloos smeken om applaus’. Een dito schilder: ‘Eugene Berman, neoromanticus, is, naar ik aanneem, een schilder. Maar we kunnen ons de moeite besparen door hem te beschrijven als een simpele specialist in frissons voor het cocktailuurtje.’ Aan zulke gemene uitspraken voel je wat een hartgrondige en nietsontziende afschuw hij had van alles wat zweemde naar namaak en valse pretenties - althans alles wat híj daaronder verstond. Zelfs bij de door hem meest bewonderde kunstenaars was hij altijd op zijn hoede voor valse noten. Híj bepaalde de hiërarchie en de norm, en als iemand het waagde af te wijken schreef hij rustig dat die iemand ‘zich moest schamen’. Hij hield ook niet zo erg van het kleine, miniatuurachtige, dat hij al gauw kleinburgerlijk noemt, zelfs bij Paul Klee, ook al erkent hij diens grootheid in het kleine. Zijn voorkeur ging uit naar de brede beweging en een voelbare kern van overtuigingen, en die eisen stelde hij ook aan zichzelf.
Greenberg nam altijd zijn reacties tot uitgangspunt, omdat hij geloofde dat kunst uiteindelijk gebonden was aan het zuivere smaakoordeel en ook omdat hij domweg een hekel had aan schrijvers (niet alleen critici) die hun persoonlijkheid buitenspel zetten. Dat laatste beschouwde hij als een typische zwakheid van Amerikaanse schrijvers, het gevolg van een al te krampachtig streven naar professionaliteit. De schrijver Randall Jarrell noemde hij bijvoorbeeld ‘een van de meest intelligente personen die Engels schrijven op dit moment’, maar ‘zoals Fred Astaire, nog een uitzonderlijk begaafde Amerikaan, lijkt het alsof hij een blanco persoonlijkheid heeft. Zijn schrijven, kritisch en poëtisch, ondanks al zijn brille, ontbeert een kern... In plaats van jezelf te completeren door je werk vervorm je jezelf.’ En inderdaad, ook als je Amerikaanse kunstkritieken leest kom je Fred Astaire voortdurend tegen.