Antisensueel
De mannenstudies zijn later op gang gekomen dan de homostudies en vele mannenwereldjes zijn al besnuffeld door homostudies als Fundgruben van homo-erotiek. In zijn artikel ‘Passing the Love of Women’ verwerpt Jeffrey Richards deze toeëigening door homostudies. Hij ontkent in alle toonaarden dat deze traditie van ‘manly love’ homoseksueel zou zijn; zij zou volgens hem juist in tegenstelling tot de huwelijkse liefde kuis zijn en altijd kuis zijn gebleven. Oscar Wilde kon zich tijdens zijn proces wel beroepen op David en Jonathan, op Plato, Michelangelo en Shakespeare, maar volgens Richards stonden zijn seksuele praktijken met hoerenjongens dwars op de idealen van de ‘manly love’. De diepe afgrond die Richards op basis van zijn historische materiaal creëert tussen reine liefde en zuivere lust, doet wel erg onbeholpen aan, terwijl zijn idealisering van de kuise vriendschap ronduit bekrompen is, zelfs antisensueel. In mannengemeenschappen was de ‘manly love’ soms kuis, soms seksueel en soms kuis én seksueel. Zulke verschillen moet je niet wegwuiven, maar interpreteren.
F.E. Robeson's House XI in Eton, 1913
Het paradoxale karakter van homoërotiek in mannenverband wordt meer recht gedaan in Peter Parkers The Old Lie. The Great War and the Public School Ethos. Hij geeft duidelijk aan dat de vriendschapsidealen van de Engelse kostscholen regelmatig op homoseksuele hofmakerij uitliepen en dat homo-erotiek in het bestaan van een hele generatie Britse mannen een centrale plaats innam. Parkers bijdrage aan het debat over kostscholen en oorlog is dat hij in tegenstelling tot andere auteurs, zoals ook Paul Fussell in zijn The Great War and Modern Memory (1975), beklemtoont dat de kostscholen juist helemaal geen goede opleiding boden voor de Eerste Wereldoorlog. Hooguit vormde de homo-erotiek van de kostscholen en de groepssporten een goede basis voor vriendschapsbanden waardoor de soldaten betere kansen hadden de verschrikkingen van de loopgraven te overleven.
Oefening van de cavalerie
Volgens Mosse zijn de homoseksueel en de decadent het schrikbeeld van de ‘nieuwe man’, een ideaal dat in de 19de eeuw werd ontwikkeld en een hoogtepunt vond in de literatuur over de loopgravenkameraderie die in en na de Eerste Wereldoorlog werd bezongen door zulke verschillende auteurs als Wilfried Owen, Siegfried Sassoon, Robert Graves, Ernst Jünger, Erich Remarque. Noch op de homoseksueel als de onmannelijke man noch op de homoerotiek in mannengemeenschappen wordt nader ingegaan in de bundel Manliness and Morality. In Paul Delany's The Neo-pagans, Friendship and Love in the Rupert Brooke Circle komt naar voren hoezeer de dichter met de blonde haren en de blauwe ogen die het soldateske ideaal van de Engelsen in de Eerste Wereldoorlog belichaamde en wiens verzen dat ideaal vertolkten, zelf geen raad wist met zijn homo- en heteroseksuele neigingen. Minstens één keer heeft hij de liefde bedreven met een jongen, maar zijn epistolaire beschrijving ervan toont de belevenis als een klinisch experiment: de subjectiviteit geobjectiveerd. Brooke wist trouwens al evenmin raad met vrouwen. Hij was in alle opzichten een mislukte held: als dichter niet voldragen, als soldaat gestorven aan een ziekte voordat hij het front had bereikt, terwijl de kuise idealen van de neo-pagans slechts frustraties en neuroses opleverden. Van de drie besproken boeken is dat van Delany het aardigst, omdat hij op basis van zeer aardse informatie laat zien hoezeer de mannelijke held een mythische figuur was.
Zowel de idealen van mannelijkheid als de mannenverbanden waarbinnen zulke idealen zijn geleerd, verdienen aandacht, ook in Nederland. Hoewel een traditie van kostscholen en oorlogen hier minder is geworteld, kennen wij toch globaal dezelfde idealen. Maar de ware man is hier minder het tegendeel van het mietje; homo-erotische mannenclubs hebben niet zo'n succes gehad. Misschien zijn Nederlanders juist zo tolerant ten opzichte van homoseksualiteit omdat een mannenwereld hier zelden zo is gecultiveerd: doe maar gewoon, dan ben je al mans genoeg.
■