Pockets
The Joy of Words (Elm Tree Books, 223 p., f 32,75) is de titel van een semi-serieus boek van Fritz Spiegl, dat recente trends in het gebruik van de Engelse taal beschouwt. Het eerste hoofdstuk heet ‘De toestand kan in één woord worden samengevat - absolute chaos’. Een studie die zo begint wil nog wel eens de moeite waard zijn en Spiegl stelt niet teleur. Hij besteedt ruime aandacht aan het taalgebruik in de geschreven pers en op radio en televisie. Onvermijdelijk misschien, want ook Engeland is een mediacratie, maar de indruk wordt gewekt dat de mediamensen vooral elkaar imiteren en dat de effecten op het huis-, tuin- en keuken-Engels gering zijn. Het aardige aan Spiegls analyses is dat hij de context waarin woorden worden gebezigd bij de beschouwing betrekt. Zo heeft hij een veel bredere basis om te beoordelen of taalgebruik al dan niet aan de bedoelingen voldoet. Gebaren (waaronder de Headscratching pose, de karateslag op tafel, en uiteraard het vingertje), decors, achtergrondmuziek, publiek, traditie, alles speelt mee. Toch vindt Spiegel ook met al deze bijkomende hulpmiddelen talloze voorbeelden van niet te duiden wartaal en niet te verontschuldigen slordigheid. Wat alleen al te denken van de sportverslaggeving, die ook in Engeland tot grote hoogten blijkt te reiken. Evert ten Napel, die ons vorig jaar tijdens zijn verslag van Polen-Nederland vergastte op verhandelingen over bier, worst en bezinebonnen in het Oostblok, heeft zijn evenknieën. Een van de interessantste hoofdstukken is dat over de momenten dat het Engels in aanraking komt met andere talen. Vreemde woorden hebben een heel aparte lading. Zo constateert Spiegl dat een coup minder erg is dat een putsch. Het boek vol van dit soort boeiende opmerkingen.
The English Language (Pelican, 288 p., f 25,50) van David Crystal, presentator van het radioprogramma English Now (BBC Radio 4), is een helder geschreven compendium van de belangrijkste wereldtaal. Er zijn hoofdstukken over de geschiedenis van het Engels, de grammatica, spelling, uitspraak, verspreiding en gebruik. Crystal heeft veel aandacht voor variaties en beperkt zich niet tot losse illustraties, maar geeft waar mogelijk tabellen en diagrammen. Hierdoor blijft een uitermate veelomvattende materie telkens toegankelijk en overzichtelijk. Crystal heeft de gave van iedere goede onderwijzer om droge onderwerpen door treffende voorbeelden boeiend te maken. Zo krijgt de lezer wetenschappelijke informatie over zaken als het oudst bekende raadsel in de Engelse taal, truckersjargon, de negatieve connotaties van woorden die met ‘sl’ beginnen, scrabble, kinderspraak, controverses van de jaren tachtig (woorden die ook bijvoorbeeld door nieuwslezers verschillend worden uitgesproken qua klank van de klinkers of qua klemtoon), en de frequentie van het gebruik van bepaalde woorden. Als men de woorden in een tekst telt en rangschikt naar frequentie van gebruik in die tekst, blijkt onveranderlijk dat de hoogst scorende vijftien op die lijst vijfentwintig procent van de tekst vormen. Binnen het eigen vocabulaire vervalt men onbewust in herhalingen.
Een minder amusante vorm van het vervallen in herhaling is terug te vinden in Hitler's Table-Talk (Oxford University Press, 746 p., f 32,75), opgetekend door Martin Bormann en met een introductie van professor Trevor-Roper. Deze meent dat Hitlers tafelgesprekken (veelal monologen) een onmisbare bron van informatie zijn als men wil weten hoe zijn geest werkte. Tijdens deze zittingen (Bormann was erbij van juli 1941 tot september 1942, en daarna nog sporadisch gedurende 1943 en 1944) gaf Hitler commentaar op van alles en nog wat, en trachtte gebeurtenissen uit heden of verleden in het perspectief van zijn visie op de dingen te plaatsen. Dit gebeurde op een manier die nog het meest doet denken aan de zekerheden die een familiepotentaat ten beste geeft als het hele gezin aan tafel tot zijn gezelschap veroordeeld is. Men krijgt een beeld van een man die onthutsend weinig nuances in zijn denken aanbracht. Iets deugde of deugde niet. En overal had hij verstand van. Hitlers denkbeelden over kunst, op welk terrein hij als gewezen schilder natuurlijk helemaal recht van spreken had, zijn ronduit verbijsterend in hun oppervlakkigheid en bekrompenheid. Als dit een boek was over een willekeurige provinciale romanheld zou je het na een bladzijde of honderd verveeld terzijde leggen. Maar het gaat om een figuur met een onherstelbare invloed op de wereldgeschiedenis. Dat maakt deze tafelgesprekken tot tamelijk beklemmende lectuur.
Oxford University Press gaf vier eerdere verzamelingen korte verhalen uit de Engelstalige literatuur opnieuw, en nu gezamenlijk, uit. Classic English Short Stories (4 delen, ieder rond 250 p., f 20,80 per stuk) bevat in totaal vijfenzestig verhalen, alle uit de twintigste eeuw, toen het korte verhaal tot grote bloei kwam. Er zijn niet alleen Britten opgenomen, maar ook auteurs als Bernard Malamud, V.S. Naipaul, John Updike, Patrick White, Chinua Achebe, David Owoyele en Morley Callaghan. De korte biografische notities achter in ieder deel hadden wat uitgebreider gekund. Er staat voornamelijk in op welke scholen en universiteiten de betrokkenen hun opleiding hebben genoten.
Van Roger McGough verscheen de dichtbundel Melting Into the Foreground (Penguin, 77 p., f 22,95). McGough is een tijdje heel gevierd geweest als volksdichter, met een pop-art repertoire. De toon is inmiddels wat ironischer, zonder opsmuk, sympathiek, maar het valt te vrezen dat McGough niet zo verschrikkelijk veel te zeggen heeft. Op zijn best is hij in verzen als ‘A Cautionary Calendar’ waarin hij een eigentijdse versie geeft van een traditioneel stramien:
Beware May, Darling scalpel, gall and wormwood. Scented blossom hides the smell Of blood. Keep away.
En zo de maanden van het jaar rond. Wanneer McGough echter zijn eigen vorm moet vinden, of losse observaties ten beste geeft over ontbijt bij Tiffany's of Deens bier, krabt de lezer zich even gegeneerd over het achterhoofd., Nochtans: die niet-pretentieuze stijl is bedriegelijk. Soms is het gewoon raak.
The Gregory Poems 1985-1986 (Penguin, 95 p., f 22,95) is een anthologie van gedichten van jonge Britse schrijvers. De Gregory Trust bleek in het verleden een gelukkige hand te hebben bij het selecteren van zijn beurswinnaars. Sedert 1960 herkende men bijvoorbeeld het talent van James Fenton, Douglas Dunn, Seamus Heaney, Paul Muldoon en Andrew Motion. Van de in deze bundel bijeen gebrachte lichting horen we wellicht ook in de toekomst meer. Graham Mort en Mick North zijn namen om te onthouden. En de onmiskenbare toon van het ware talent klinkt door in de verzen van Julian May. Dan is er even geen mooiere taal denkbaar dan het Engels.
NIEK MIEDEMA