Brieven
Foudraine
In VN's boekenbijlage van 14 mei j.l. schrijft Karel Soudijn over Jan Foudraines Jaren van voorbereiding. Een boek met zowel intellectuele als ook spirituele pretenties en in die context tamelijk uniek in Nederland. Foudraine beschrijft zijn persoonlijke zoektocht naar waarheid, niet als een idee, maar vooral in existentiële zin. Hij beweert dat hem in dat proces ‘iets’ is overkomen in de nabijheid van Bhagwan Shree Rajneesh. Bij de analyse van dat proces komen noodzakelijkerwijze de belevenissen en hebbelijkheden van Foudraine aan de orde. Deze vormen echter, als ik het boek goed gelezen heb, niet de essentie van zijn verhaal.
Karel Soudijn gaat heel kort, in de eerste en laatste alinea, in op waar het wél om gaat: meditatie. Dat is inderdaad iets wat spontaan kan optreden bij mensen die aan een dodelijke ziekte lijden; die geen hoop meer hebben. Wat Soudijn niet vertelt is dat de noodzaak van meditatie ook gevoeld wordt door degene die zowel de intelligentie als ook de moed heeft om te beseffen dat alle verlangens, gedachtenkringetjes en ‘daden’ tot niets leiden dat werkelijk de moeite waard is.
Dat is de bewering van Foudraines boek, en van Bhagwan c.s., en dat lijkt mij de moeite van een diepgaand onderzoek waard. Het is namelijk mogelijk dat een authentieke ervaring van meditatie méér is dan momentaan ‘genieten van een appelpitje’. Misschien is het wel de sleutel tot werkelijk begrip en overstijging van de menselijke conditie, uitmondend in een staat van liefde (ik heb het niet over koerende duifjes).
Het boek van Foudraine gaat onder meer in op de diepere achtergronden van waarom zo weinig mensen in Nederland daar eigenlijk naar op zoek zijn. Het boek gaat ook over zijn eigen weerstanden en hindernissen. Verder tracht hij uit de doeken te doen waar het in een relatie met een Meester, een levende Verlichte, om gaat en waarom deze niet vergeleken kan worden met enige andere, laten we zeggen ‘freudiaanse’, menselijke relatie. Er wordt beschreven hoe, bij alle uiterlijkheden, de Meester voortdurend verwijst naar iets anders, iets dat feitelijk niet gezegd kan worden omdat het begrip ervan op een ander niveau dan het gebruikelijke rationele ligt. Soudijn heeft dit alles niet kunnen proeven en hij vindt het zelfs een oppervlakkig boek. Mijns inziens blijft hij volledig steken in de uiterlijkheden: hij maakt er een ‘social talk’ van. En hij kan geen greintje respect voor de queeste van Foudraine opbrengen.
In het gesloten wereldbeeld van Soudijn is het uitgesloten dat er mensen bestaan die de band met de werkelijkheid op een nieuw niveau hersteld hebben. In Soudijns realiteit kan Bhagwan alleen ‘een baas’ zijn. En meditatie is een kwestie van ‘enige training’. Foudraine is alleen maar ‘rancuneus’. Foudraine onderzoekt niet eens. Net als in de Duitse boulevardpers wordt Bhagwan door Soudijn met Hitler vergeleken. Daarbij gaat Soudijn op de wezenlijke inhoud van het boek: meditatie, zelfverwerkelijking in de context van Foudraines avonturen in Nederland, de unieke bijdragen van Maslow Gurdjieff, Bhagwan, Krishnamurti etc. etc., totaal niet in. In mijn ogen verdient het boek van Foudraine een kritiek van meer niveau. Jaren van voorbereiding is daar een veel te uitdagend, intelligent en vooral menselijk geschrift voor.
Amsterdam
Martin Schoenmakers