Schijnpolemiek
Het ingevulde schema van Handke, laat ik het daarop houden. Al meer dan tien jaar roept Tromp van alle hem beschikbaar gestelde daken dat de werkelijke tragiek van de jaren zestig is dat de ‘revolutionairen’ van toen ‘het’ verpest hebben. Dat ‘het’ slaat dan op de universitaire democratisering, op werkelijke momenten van vernieuwing, op ongeveer alles wat daarna in zijn ogen fout is gegaan. Ik wist niet dat de verbeelding zoveel macht had. En aangezien mijn boek hem in dit alles geen millimeter wil bevestigen, omschrijft hij het als ‘sentimenteel’, ‘goedkoop’ (?, f 29,50), ‘geen afstand’, ‘plichtmatige herhaling’, ‘irrationeel’. De schijn van een polemiek, zeg dat wel. Eerder het in betonblokken gegoten herhalen van eigen gelijk. Tromp moet uitkijken. Na tien jaar terugvallen op Alain Touraine, Christopher Lasch en andere marginalia van de revolutie doet veronderstellen dat hij nauwelijks meer leest. Dat hij inmiddels ook David Caute heeft gelezen (1988) maakt hem nog niet bij de tijd. Er zijn de afgelopen maanden tientallen titels, duizenden pagina's, over de jaren zestig verschenen. Een terzake kundig socioloog verliest aan geloofwaardigheid, al is dat vaak niet veel meer dan intellectueel imponeergedrag, wanneer hij niet op zijn minst de indruk wekt ook hiervan kennis te hebben genomen. En misschien, heel misschien, kan dat lezen zijn meningen herzien of nuanceren. Als lezen daar niet toe kan leiden, wat heeft een boek dan nog voor zin? De zin van de Staphorster Bode, als bevestiger van eigen gelijk? Dat mag niet waar zijn.
Studentendemonstratie op het Amstelveld. Asva-voorzitter Han Meyer met megafoon. Midden voor Asvaperschef Bert Vuijsje.
Want de enige plaats in de jaren zestig, waar Tromp mij ‘een bevrijdende werking van noties’ toekent (1964), daar citeert hij onvolledig: ‘De vrijheid van de student werd omschreven als “de vrijheid om kennis op te doen” (!), niet de vrijheid om “niet of slechts half te studeren”.’ Het uitroepteken geeft de plaats van de omissie aan. De volledige tekst is: ‘De vrijheid om kennis op te doen, onafhankelijk, zonder dwang en op gebied van eigen keuze.’ Dát was nou juist een belangrijke inzet van de universitaire acties in de tweede helft van de jaren zestig, de kritische universiteit, de wil tot invloed op de studieprogrammering. Wie zoals Tromp een tweedeling, een dubbelzinnigheid, in de jaren zestig construeert en de ‘institutionalisering’ van de vernieuwing in de beginjaren zestig plaatst tegenover de warboel van actiegroepen en losvaste bewegingen daarna, die moet inderdaad zijn toevlucht nemen tot onvolledig citeren en onjuist interpreteren. Juist omdat ‘mijn hart’ in 1963 uitging naar de Studenten Vakbeweging (SVB) zat ik op het oprichtingscongres voortdurend te waken tegen verstarring, bureaucratisering, institutionalisering, onderdrukking van eigen initiatief. In de constructie van Tromp kan het niet anders dan precies omgekeerd liggen: ‘Zijn hart ging er toen al niet meer naar uit.’ Als ik zoiets lees breekt mijn klomp. Zou ik meer dan een jaar als een gedrevene hebben gewerkt aan de opbouw van een organisatie, met alles wat ik in huis had, tot de intrekking van mijn rijksstudietoelage toe (los arbeider bij Hoogovens als alternatief), omdat mijn hart niet uitging naar de SVB? Het Procrustesbed van Tromps schema, hakken tot in de motieven, als het maar past.