Maarten Steenmeijer
Barcelona is in vele romans tot leven gebracht, maar zelden met zoveel vaart, fantasie en allure als in De stad der wonderen van de Spaanse schrijver Eduardo Mendoza (1943). Soepel heeft Mendoza een bizar levensverhaal versmolten met de fascinerende geschiedenis van de stad. Het verhaal begint in 1887. In Barcelona is men druk in de weer met de voorbereiding van de wereldtentoonstelling, die de stad een jaar later in de vaart der volkeren moet opstoten. Het doek valt in 1929, als er voor de tweede maal een wereldtentoonstelling in de stad wordt gehouden. Tussen deze twee historische gebeurtenissen heeft Mendoza de eigenaardige opkomst, bloei en neergang op economisch, sociaal, politiek, architectonisch en cultureel gebied van de stad geklemd. Hij heeft daartoe een schat aan historische locaties, feiten en figuren in zijn roman verwerkt en naar zijn hand gezet, waardoor inderdaad een soms wonderlijke stad is ontstaan.
Het ‘Manzana de la Discòrdia’ (blok der onenigheid) op de Passeig de Gràcia in Barcelona.
Links het Casa Lleó Morera ontworpen door Domènech, rechts van het midden het Casa Amatler van Puid en rechts het Casa Batló van Gaudí.
Onder: Eduardo Mendoza.
Parallel aan de ontwikkelingen in de stad loopt het levensverhaal van Onofre Bouvila. Hij is een arme sloeber, die in 1887 (hij is dan dertien jaar) het platteland de rug toekeert om, zoals duizenden anderen, in de grote stad zijn geluk te beproeven. Hij wordt na een bizarre loopbaan (verspreider van anarchistische geschriften, verkoper van een haargroeimiddel, onderwereldfiguur, speculant, wapenhandelaar, enzovoort) de rijkste man van Spanje. Even hyperbolisch als zijn carrière is de eenzaamheid van deze nouveau riche, die ten slotte verdwijnt zonder een spoor achter te laten. Barcelona, zo luidt het anonieme commentaar aan het slot van de roman, zal na zijn dood nooit meer worden wat het geweest is.
Links: luchtopname van de wereldtentoonstelling in Montejuïc, 1929
Hoe is De stad der wonderen begonnen?
‘Kort nadat mijn eerste roman was verschenen, La verdad sobre el caso Savolta (De waarheid over de zaak-Savolta, 1975). Dat boek was een momentopname van het Barcelona van het begin van deze eeuw, nu wilde ik een veel meer omvattend beeld van de stad maken, een panorama. Ik begon fragmenten te schrijven, maar deze eerste poging mislukte, omdat het te veel leek op La verdad sobre el caso Savolta. Ik ben toen heel andere dingen gaan schrijven, twee thriller-achtige romans over het Barcelona van de transición (de overgang van dictatuur naar democratie - MS), die minder ambitieus en minder serieus dan het eerste boek zijn. Ik heb geprobeerd een idee te geven van de verbijsterende dingen die toen in de stad gebeurden door als hoofdpersoon-verteller een gek te nemen die door een commissaris uit een inrichting wordt gehaald om te assisteren bij de oplossing van een misdaad. Omdat hij jarenlang opgesloten heeft gezeten, is hij een uitermate geschikte figuur om de sfeer van die tijd weer te geven: hij herkent zijn eigen stad niet meer, die zich in een krankzinnig tempo aan het liberaliseren is. Door zijn ogen ziet de lezer een bizar, grotesk Barcelona. Aan de eerste van deze twee thriller-parodieën - El misterio de la cripta embrujada (Het mysterie van de behekste crypte, 1979) - ben ik zeer gehecht. Het is in Spanje heel goed verkocht. Ik hoop echter dat het boek op den duur niet als populaire literatuur wordt gezien, maar als een moderne schelmenroman. De thriller-vorm is slechts buitenkant. In alle bescheidenheid geloof ik overigens dat de schaamteloze stijl en sfeer in het boek destijds behoorlijk veel invloed hebben gehad op andere schrijvers, omdat ik als eerste durfde te schrijven zonder een blad voor de mond te nemen. Voor het eerst schreef een auteur weer op wat er in hem opkwam, hoe idioot dat ook was, zonder zich van iets of iemand wat aan te trekken. Pas nadat ik mijn
fantasie in deze twee romans de vrije loop had gelaten, kon ik mijn oude plan voor De stad der wonderen weer oppakken. Ik kreeg nieuwe ideeën, en deze keer kon ik er wel mee uit de voeten. Zo koos ik een andere hoofdpersoon, die nu niet iemand uit Barcelona zelf was, maar een immigrant. Een buitenstaander was veel bruikbaarder om een visie op die woelige periode te geven dan iemand uit de stad.’
U moet zich enorm gedocumenteerd hebben voor de roman.
‘Veel minder dan men wel denkt. Wat ik als document (kranteberichten en dergelijke) en als historische gebeurtenissen presenteer is soms echt, soms verzonnen en soms een mengeling van beide. Wat ik zocht waren beelden: van interieurs, van kleding. Zodra ik voldoende had om op voort te borduren, ben ik opgehouden met het zoeken van materiaal. De historische feiten zijn in grote lijnen waar, de details zijn allemaal verzonnen.’