Internationaal staatsman ten faveure van Nederland en zichzelf
De politieke carrière van mr. D.U. Stikker
Mr. D.U. Stikker en de naoorlogse reconstructie van het liberalisme in nederland Een zakenman in de politieke arena door Marnix F. Westers Uitgever: De Bataafsche Leeuw, 312 p., f 49,50
Bert Zeeman
Dank zij Ruud Lubbers is de Nederlandse politiek definitief gewend geraakt aan het fenomeen zakenman-politicus. Niet dat hij de eerste was, maar alle commotie rond zijn eigen bedrijf en het gemak waarmee politiek Den Haag akkoord ging met allerlei tijdelijke, schemerige constructies voor de periode van zijn premierschap hebben voor een definitieve acceptatie gezorgd. Eén van Lubbers' illustere voorgangers was de liberaal mr. Dirk Uipko Stikker, directeur van Heineken's Bierbrouwerij Maatschappij, voorzitter van de Volkspartij voor Vrijheid en Democratie, én minister van Buitenlandse Zaken in de eerste twee kabinetten-Drees. Stikkers ministerschap was zeker ook voor Buitenlandse Zaken een noviteit. Tot dan toe was het departement beheerd door partij- en kleurloze diplomaten die al een jarenlange vorming op het Plein achter de rug hadden gehad. Stikker, de partijgebonden zakenman, werd in 1948 met recht geparachuteerd, tot ontsteltenis en schrik van het merendeel van het personeel van Buitenlandse Zaken. De toenmalige directeur Politieke Zaken, Han Boon, zag gelukkig ook enkele lichtpuntjes: Stikker was in ieder geval ‘een heer (...) en financieel onafhankelijk’, zo noteerde hij kort na Stikkers benoeming in zijn dagboek.
Mr. D.U. Stikker
De politicus Stikker staat de laatste jaren flink in de belangstelling. Binnen een betrekkelijk korte periode verschenen er verschillende wetenschappelijke studies over Stikkers betrokkenheid bij de Indonesische onafhankelijkheid in 1949 (Jaquet, 1982; Maas, 1983 en 1984; Wiebes & Zeeman, 1985) en onlangs promoveerde de historicus Marnix Westers op het proefschrift getiteld Mr. D.U. Stikker en de naoorlogse reconstructie van het liberalisme in Nederland.
Oorspronkelijk bedoeld als een historische biografie over de persoon Stikker, is er volgens de auteur uiteindelijk een historische monografie over Stikkers rol in de reconstructie van de liberale zuil na de Tweede Wereldoorlog uitgerold. Wellicht is dat de opzet geweest, maar ook daarin is dan nog een verschuiving opgetreden. Slechts een derde van het proefschrift handelt expliciet over die reconstructie van de liberale zuil; de resterende twee derde gaat voornamelijk over Stikkers functioneren als minister van Buitenlandse Zaken en zijn optreden in de relatie tot Indonesië voor en na de onafhankelijkheid. De kwestie-Nieuw-Guinea en Stikkers conflict daarover met VVD-voorman Oud vormen daarbij de rode draad. Westers' proefschrift zit daarmee feitelijk ingeklemd tussen de al eerder gememoreerde studie van Jaquet over Stikkers functioneren als minister in de periode augustus 1948-december 1949 enerzijds en het proefschrift uit 1984 van de voormalige minister van Defensie De Geus over Nieuw-Guinea kwestie anderzijds.
Westers' monografie handelt in essentie over Stikkers politieke leven, de periode van 1944 tot 1952 waarin hij een vooraanstaande rol speelde in de Nederlandse politiek. Eerst als een van de drijvende krachten achter de Stichting van de Arbeid; vervolgens als Eerste-Kamerlid in het naoorlogse noodparlement en, na de verkiezingen van 1946, als vertegenwoordiger van de Partij van de Vrijheid en vanaf augustus 1948 tot augustus 1952 als minister van Buitenlandse Zaken.
Westers schetst in het algemeen een positief beeld van Stikker; wat dat betreft kan de aan de VVD verbonden Telders Stichting, waar hij gedurende het schrijven van zijn proefschrift onderdak had, tevreden zijn. In zijn conclusies stelt Westers dat Stikkers een constructieve rol heeft gespeeld in de Nederlandse samenleving door 1) zijn belangrijke inbreng gedurende en kort na de oorlog bij de totstandkoming van de Stichting van de Arbeid; 2) zijn voortrekkersrol bij de totstandkoming van de liberale Partij van de Vrijheid en de daaropvolgende omvorming tot VVD door de toetreding van Oud en consorten; en 3) zijn functioneren als minister van Buitenlandse Zaken waardoor Nederland najaren van neutraliteit en afzijdigheid internationaal weer meetelde. Met name in deze laatste periode groeide Stikker, volgens Westers, uit ‘tot een internationaal staatsman, ten faveure van Nederland’. En van zichzelf, had hij daaraan toe kunnen voegen. Na zijn aftreden in 1952 werd Stikker namelijk eerst ambassadeur in Groot-Brittanië, vervolgens permanent vertegenwoordiger bij de NAVO en in 1961 de eerste Nederlandse secretaris-generaal van deze verdragsorganisatie. Een slechte gezondheid noodzaakte hem echter deze functie in 1964 al weer neer te leggen, waarna hij zich terugtrok uit de (internationale) politiek.
Als verklaring voor Stikkers succesvolle carrière voert Westers zijn pragmatische, praktische instelling, flexibiliteit en ambitie op, ‘de ideale ingrediënten voor een succesvol zakenman’. Stikker was volgens hem op z'n sterkst in onderhandelingen, van man tot man, waarbij hij met een duidelijk doel voor ogen bereid was tot het uiterste te gaan. Stikker zette steevast hoog in, vaak te hoog, en bond dan vervolgens snel in als het gewenste resultaat niet met de gebruikte middelen te bereiken viel. Vandaar dat hij nog wel eens dreigde met opstappen als minister, om het vervolgens niet te doen als zijn tegenstander(s) van het moment weigerde(n) toe te geven.