vertellen,’ schreef hij in een brief, ‘is zowel mijn stilistische probleem als het levensprobleem van mijn hoofdfiguur.’ Ulrich is er zich namelijk van bewust dat het vertellen enerzijds weliswaar tot de oudste en beproefdste vermogens van de mens behoort om de wereld om hem heen te ordenen, om de verschijnselen in een zinvol en logisch verband te plaatsen, anderzijds weet hij dat zo'n ordening in moderne, complexe en zinloze tijden iets bedrieglijks, want vereenvoudigends heeft. In een van de in poëticaal opzicht centrale hoofdstukken, hoofdstuk 122 (aan het eind van het eerste boek), staan daarover een paar behartigenswaardige en terecht veelgeciteerde zinnen.
Het is een cruciaal moment in het leven van Ulrich als hij, vertwijfeld, niet wetend hoe het met hem verder moet, nadenkt over wat er nodig is om iemand het gevoel van een eenvoudig en harmonieus leven te verschaffen. Hij noemt dat ‘een perspectivische verkorting van het verstand’, en hij realiseert zich dat die reductie ook ten grondslag ligt aan de traditionele ‘vertelorde’, ‘die eenvoudige ordening die eruit bestaat dat je kan zeggen: “Toen dít gebeurd was, heeft zich dát voltrokken.” (...) Gelukkig hij die kan zeggen “toen”, “voordat” en “nadat”! Wat voor vreselijke dingen hem ook overkomen zijn, hoezeer hij ook heeft liggen krimpen van de pijn, zodra hij in staat is de gebeurtenissen in de volgorde van hun tijdsverloop weer te geven, voelt hij zich zo lekker alsof de zon op zijn buik schijnt. (...) De meeste mensen (...) houden van feiten keurig netjes op een rij omdat dat iets noodzakelijks suggereert, en ze voelen zich door de indruk dat hun leven een “loop” heeft op een of andere manier in de chaos geborgen. En Ulrich constateerde dat hij het primitief epische was kwijtgeraakt, waaraan het privéleven nog vasthoudt ofschoon klaarblijkelijk alles al onvertelbaar is geworden en niet een “draad” meer volgt, maar zich in een eindeloos verknoopte oppervlakte uitbreidt.’
Hier zou je een conclusie verwachten met verstrekkende gevolgen. Als het gedaan is met elke lineariteit en als het moderne leven bestaat uit een ‘eindeloos verknoopte oppervlakte’, zou je een zich in de breedte vertakkende verteltechniek verwachten, een vertelstijl zonder centrum, of in de woorden van Musil (maar nu in een brief), ‘een nieuwe stijl van vertellen (...) waarin het uiterlijk causale volledig zou zijn opgelost ten gunste van fenomenale en motivische verbanden’, want ‘omdat de inhoud zich op een tijdloze manier uitbreidt, is eigenlijk alles tegelijk aanwezig’. Het vreemde is nu dat die ‘nieuwe stijl van vertellen’ niet zozeer door Musil als wel door Proust en Joyce is ontwikkeld. Musil zou, zegt hij zelf, ‘een aartsvader van de nieuwe vertelkunst hebben kunnen worden. Maar ik ben in stijlkwesties conservatief en wens niet méér te veranderen dan ik noodzakelijkerwijs nodig acht’, en verderop, refererend aan Thomas Mann, ‘ik wil eigenlijk helemaal geen “intellectuele roman” schrijven, maar een traditionele die intellect heeft.’
Daarmee is Der Mann ohne Eigenschaften nog alles behalve een eenvoudig boek. Het bezit in de figuur van Ulrich weliswaar een overduidelijk centrum, op wie alle gebeurtenissen en alle overige personages betrokken zijn, vanuit dat centrum wordt er wel gedacht, permanent, exact en hoogst gedifferentieerd. In welke duistere krochten hij de lezer ook voert, altijd doet Musil dat - met volgehouden epische distantie - in glasheldere, ook nu doorgaans nog verbazingwekkend modem klinkende formuleringen. Het is Musils obsessie om zaken die krachtens hun aard zo vaag, veranderlijk en ongrijpbaar zijn dat ze zich haast per definitie aan de taal onttrekken, desondanks messcherpe contouren te geven, zij het altijd in het besef van de noodzakelijke betrekkelijkheid, onvolledigheid en voorlopigheid van zijn formuleringen.
Musil wist waartoe een schrijver in moderne tijden gedoemd was: ‘het principe van de kunst is permanente variatie’, een zin die overigens net zo goed van Joyce zou kunnen zijn maar dan iets heel anders betekend had. Bij Musil gaat het om variaties van gedachten, motieven en instellingen als representanten van verschillende bestaansmogelijkheden - uiteindelijk was hij immers naar niet minder op zoek dan ‘de beste manieren om mens te zijn’ - niet om de flitsende salto's mortale en de nu eens komische, dan weer irritante dubbele bodems waar een boek als Ulysses de lezer op vergast. De Joyceaanse gedachte dat een "boek zichzelf schrijft, dat een auteur zich in zijn tekst moet durven verliezen, is Musil vreemd. Hij schrijft subtiel als geen ander over de vele varianten van de zichzelf vergetende bewegingen van de geest - of het nu om een musicus, een mysticus of een moordenaar gaat - het innerlijk pandemonium van die bewegingen, waar Joyce zo wellustig in onderduikt, blijft bij hem goeddeels buiten beeld. Het is wellicht Musils laatste vanzelfsprekendheid dat je hoe dan ook over je eigen intellect moet blijven beschikken. Hij meende dat alleen te kunnen doen door in welke gebroken vorm dan ook aan het idee van de traditionele roman en het traditionele vertellen vast te blijven houden.
Wenen, de Kärtnerstrasse met op de achtergrond de Stephanskathedraal