Jeugdervaringen
Iemand die een min of meer chronologisch verslag van zijn leven geeft, ontkomt maar zelden aan de beslissende ervaringen uit zijn jeugd. Een dronken vader, een luie, slonzige moeder, vele broers die, als de vader geen zin had, hun seksuele driften wel even botvierden op hun even zovele zussen: machtsmisbruik, geweld, lust en drift, het kost weinig moeite je voor te stellen dat die traumatische jeugdervaringen later gecompenseerd moeten worden. Helemaal lukt die compensatie overigens niet. Het aangrijpendste in de roman vind ik de reden waarom de ter dood veroordeelde toch even huilt. Niet uit spijt, laat staan uit wroeging, maar omdat hij medelijden heeft met ‘De kleine jongen die reeds lang in me gestorven is. Hem zou ik vergiffenis willen vragen. Ik zou hem willen omhelzen met alle liefde die ik bezat toen ik nog zo jong was als hij. (...) Het is de jongen die niemand miste al bleef hij dagen van huis weg, al bracht hij weken op het politiebureau door tussen hoeren en landlopers. Wiens dromen niet werden begrepen.’
Jean-Paul Franssens
BERT NIENHUS
Natuurlijk is het niet die naturalistische laag waarom ik Vriend Dood een beangstigend boek vind. Typerend voor onze eeuw vind ik het morele vacuüm waarbinnen alles zich afspeelt. Dat de hoofdpersoon zijn ellendig leven ontvlucht door zijn bizarre fantasieën zonder scrupules (‘de straf als liefdesdaad’) in gruwelen om te zetten, verbaast al snel niet meer. De droge, soms zakelijke stijl waarin hij zijn levensverhaal schrijft, onderstreept dat gebrek aan inlevingsvermogen. Ook de samenleving die deze daden mogelijk maakt, biedt echter geen alternatief. Terecht schrijft hij daarom over de in paniek geraakte burgerman: ‘Hij verafschuwt me, zoals de hele natie, ja de hele wereld me verafschuwt, maar leest gretig elke dag opnieuw wat ik heb gedaan.’ Die afschuw is het dunne laagje dat onze beschaving scheidt van de chaos. Als de lustmoordenaar onthoofd is, is het zomer 1930. Over enkele jaren zal er een nationaal gejuich opklinken als datzelfde soort daden uitgelokt en van hoger hand massaal geëist wordt. Het irrationele van de Düsseldorfse moordenaar is dan gemeengoed geworden.
Dat historisch aspect beperkt tegelijkertijd de waarde van Franssens' roman. Een goede roman voegt iets aan ons inzicht toe, vervangt uitroeptekens door vraagtekens. Vriend Dood bevestigt wat we al weten: waar een morele code ontbreekt, waar de stem van het verlangen boven de stem van het geweten gaat, daar grijpt de menselijke behoefte aan macht naar ieder middel. Dat weer eens lezen, kan natuurlijk nooit kwaad.
■