Tijdschrift
Over het beruchte beleg van Leningrad, dat in de periode 1941-1944 negenhonderd dagen duurde, is in de officiële sovjetgeschiedschrijving altijd verhullend bericht. De belegerden gedroegen zich heldhaftig, is de tekst, en over de verschrikkingen die zich in werkelijkheid in de lamgelegde stad afspeelden, werd niets vermeld. Het regime van Stalin had de bevolking al verbitterd en nu bleek het non-agressiepact dat haar dictator gesloten had ook nog waardeloos. In Maatstaf 1988/nummer 4 geeft Kristien Warmenhoven een aanvulling op onze kennis van deze periode. Zij heeft het dagboek en de brieven vertaald van Olga Freidenberg, die van het begin tot het einde van het beleg in Leningrad woonde. Olga Freidenberg was classica en taalfilosofe, de eerste gepromoveerde vrouw in de Sovjetunie en vanaf 1932 hoogleraar in Leningrad. Olga schreef van 1910 tot 1954 regelmatig brieven aan haar neef Boris Pasternak. Net als Pasternak had ook zij zeer te lijden onder de lastercampagne tijdens de terreur van Stalin. Haar brieven en dagboeken worden binnenkort in de reeks Privé-Domein uitgegeven, nu staat in Maatstaf vast het dagboekgedeelte over Leningrad in de oorlog. In het vorige week besproken tijdschrift Adem staat ook een aantal dagboekfragmenten en andersoortige egodocumenten. De drijfveren van onze meest fanatieke dagboekschrijver Hans Warren komen daarin ook aan de orde. Afgezien van de oprechte bedoelingen van hem en de andere in Adem besproken egodocumentalisten hebben zij toch allen last van een vorm van coquetterie, die Olga Freidenberg absoluut mist. Haar dagboek is sober en daardoor ongelooflijk indrukwekkend. Niemand had vertrouwen in de politiek van Stalin, schrijft zij en de oorlogsverklaring van de Duitsers kwam dus niet als een verrassing. Het maakte bij haar een gevoel van sensatie los: nu wordt alles anders. Maar al gauw maakte die opwinding plaats voor somberder
gevoelens. Leningrad werd een spookstad: alle industrie, handel en openbaar leven werd stilgelegd en de kinderen werden geëvacueerd. Het ergste waren de voortdurende beschietingen. ‘Het ongewone van een luchtaanval - moord vanuit de lucht - verpletterde mij,’ schrijft Olga. Men kon niets anders doen dan apatisch te liggen wachten op een zo veilig mogelijk plekje, want er waren onvoldoende schuilkelders in Leningrad. Behalve van de luchtaanvallen, die tenminste nog met luchtalarm werden aangekondigd, had men nog meer te lijden van het volkomen onverwachte artilleriegeschut. Door al dat schieten en bombarderen om het uur en vele malen per dag bleef er weinig van de stad en van de bevolking overeind. De zwaarste bombardementen op Duitse steden die de Engelsen uitvoerden hadden nooit een grotere frequentie dan één keer per week, constateert Olga in haar dagboek. Zij beschrijft het leven tussen hoop en vrees: een nieuwe lente, die in de inmiddels geheel industrieloze stad, waar de lucht zo schoon en helder was als op het platteland, bracht weer hoop; in de ijzige winters, waarbij het zelfs in huis niet warmer werd dan drie graden onder nul en er niets te eten was, vielen weer vele slachtoffers. Met het lezen van verhalen van Hans Hoenjet, Hilde de Bresser en Rob Schouten in deze Maatstaf moet je na dit dagboek even wachten, anders is al die fictie te flauw. Jan Meyers schrijft over de muzen van Vincent van Gogh, daarbij ruim puttend uit diens brieven. De stijl van Meyers, die op gezellige toon veel citaten aan elkaar babbelt en aan het eind van een bewering af en toe wat suggestieve puntjes zet, is hier en daar wel even wennen.
EVA COSSEE