Igor Cornelissen
Soms werd hij kwaad. Alleen daarover. Over de politiek. Het was over de jaren uitgemeten niet vaak. Er kwam dan een zwarte vlek, een onweerswolk bovenhangen. Nee, lid van de DS'70 was hij niet geworden. De enige reden dat hij er niet bij was gegaan was (zijn eigen woorden) dat hij Den Uyl beschouwde als een fatsoenlijke man ‘die 't wil proberen’.
Dat was zijn hele politieke program: een fatsoenlijke man die het wilde proberen. Simon Carmiggelt zei het in een interview met Ischa Meijer in de Haagse Post in december 1972. Het tekent hem niet minder dan zijn politieke program.
Fatsoenlijk heeft voor een bepaalde generatie iets te maken met de oorlog. Het is de generatie van Carmiggelt. De Duitsers, de nazi's waren niet fatsoenlijk. Die kwamen hier onuitgenodigd binnen en schoten Nederlanders dood. Zijn eigen broer Jan was doodgeschoten door de bezetter. Simon heeft er nooit over willen praten. Broer Jan was veelbelovend, actief in de SDAP. Zijn naam staat nog afgedrukt onder de medewerkers van het Plan van de Arbeid. Jan was economisch doctorandus en had een analyse geschreven over de middenstand. Simon had het aan hun ouders moeten vertellen toen Jan was gefusilleerd. Het drukte een stempel op de rest van zijn leven. Voor de oorlog, voor die andere, de Eerste, hadden ze al geroepen: Nie Wieder Krieg. Dat was zijn program geworden: nooit weer oorlog. Bij Simon Carmiggelt als rechtgeaard sociaal-democraat betekende dat alleen geen pacifisme maar bewapening tegen de agressieve Sovjetunie. Hij had een hekel gekregen aan ideologen die het geluk beloofden of nastreefden. Het leverde een polemiekje op in Het Parool met Jaap van de Merwe die De Internationale opnieuw van woorden had voorzien. Maar, kon Van de Merwe tegenspreken, ik heb niet gesproken van het geluk maar simpel van geluk dat de Internationale zal brengen. Carmiggelt antwoordde met een citaat van een oude Russische communist die net als de weduwe van Mandelsjtam enthousiast aan de revolutie had deelgenomen. Carmiggelts stukje heet Het geluk en staat in het Het Parool van 21 augustus 1972. De vriend van mevrouw Mandelsjtam had gezegd: ‘Eenmaal in ons leven hebben wij het volk geluk willen brengen en dar zullen wij onszelf nooit willen vergeven.’
Tijdens een demonstratie tegen het regime van Khomeini op 20 juni 1981 in Amsterdam tekent Carmiggelt een petitie
ANP
Carmiggelt bedoelde dat hij tegen de dictatuur was, altijd al. Daarom was het een discussie van niks want Jaap van de Merwe was een al evenzeer rechtgeaarde sociaal-democraat die niets van dictatuur moet hebben. Van der Merwes nieuwe woorden herinnerden Carmiggelt nu eenmaal aan de communisten, stalinisten dus, en daarom aan de dictatuur.
Voor de oorlog had Carmiggelt voor het Haagse sociaal-democratische kopblad, de Vooruit, het nationaal-socialisme moeten verslaan. Vegaderingen met Mussert. Als je goed luisterde kon je horen dat de NSB tegen de joden was, al wilden ze dat in het begin nog niet toegeven.
‘Dat zette ik dan in de krant.
Veel heeft het niet geholpen.’
Het zijn volgens mij de twee kenmerkende zinnen voor Carmiggelts politieke stellingname: je zet het in de krant maar het maakt niet veel uit. Daarom werd hij na de oorlog met overtuiging schrijver over stemmingen.
Mensen die een levensverhaal hadden te vertellen. Het kleine onrecht, die ene keer dat ze echt iets waren geweest. Dat alles zonder illusies en zonder hoop.
Simon Carmiggelt stemde op de Partij van de Arbeid. Hij zou het zelf uitgelegd kunnen hebben. Een klein beetje traditie en wat persoonlijk sentiment. Drees vond hij wel een probate kerel al heb ik niets kunnen vinden van hem in Het Parool dat de koloniale oorlogen tegen Indonesië afkeurde. Na Drees had hij sympathie voor Joop den Uyl. Die man probeerde er nog wat van te maken. Zijn hart ging uit naar DS'70 maar ergens had hij een feilloos gevoel: niet bij die oude mannen willen horen.
In 1956 schreef Carmiggelt over de politiek op wereldschaal. Russische tanks hadden een revolutie in Hongarije neergeslagen. In een gedichtje sabelde Carmiggelt de ‘louche professoren’ neer die het laarzengeweld in Boedapest wilden wegzalven. Volgens een hardnekkig gerucht had Carmiggelt tijdens de naar Amster-
Vervolg op pagina 18