Pockets
Toen de jonge Amerikaanse Polly Condit Smith in de zomer van 1900 op visite ging bij vrienden op het Amerikaanse gezantschap in China, kon ze niet vermoeden dat haar verblijf als gevolg van de Bokseropstand spannender zou worden dan haar lief was. De Boksers hadden het vooral gemunt op buitenlanders en tot het christendom bekeerde Chinezen. Deze vluchtten dan ook massaal naar het gezantschappencomplex te Peking, waar ze al spoedig werden omsingeld door oproerlingen. Achter geïmproviseerde versterkingen hielden de ruim drieduizend belegerden het vijfenvijftig dagen uit, totdat ze uiteindelijk door een internationale troepenmacht werden ontzet. Polly Condit Smith reconstrueerde het leven binnen het fort uit haar dagboek van die dagen en uit nooit verstuurde brieven. Ze deed dit onder de eenvoudiger naam Mary Hooker en onder de weinig zeggende titel Behind The Scenes In Peking (Oxford University Press, 209 p., f 25,20). Maar haar relaas is fascinerend. In de eerste weken was voedsel nog geen probleem omdat de gezantschappen goed gevulde voorraadkelders bezaten. De opgesloten buitenlanders zweefden aanvankelijk dan ook tussen hoop en vrees onder het genot van champagne, whisky en dure sigaren, maar nadat de schapen op waren werd de toestand penibel en moest er rijst met paardevlees gegeten worden. Van de christen-Chinezen op het complex werd van begin af aan verondersteld dat zij zich wel zouden redden met loslopende katten en honden. In de gezantschapsbibliotheken vond men boeken over de muiterij in Brits India, waarbij met name de verslagen over wat er gebeurde met degenen die in handen vielen van de opstandelingen de nachtrust nauwelijks bevorderd zullen hebben. Polly weet ondanks de hachelijke toestand een zekere afstandelijkheid te bewaren en zij ziet soms zelfs de humor van het gedrag van mensen onder hoogspanning in. Ze beschrijft een microkosmos, waarin van alle denkbare menselijke karaktersoorten voorbeelden te
vinden zijn. De onverstoorbare Amerikaanse commandant Morrison. De pragmatische missionaris Gamewell, die schuilkelders laat aanleggen. De Franse minister Pichon, die de moed erin houdt door paniekerig rond te lopen onder het roepen van: ‘Nous allons tous mourir ce soir.’ Von Below, de Duitse chargé d'affaires, de man van het grootse gebaar, die tijdens wat hij als de beslissende Bokseraanval beschouwt aan de piano Wagner gaat spelen. De China-veteraan Robert Hart, die er met zijn analyses keer op keer naast zit. En mevrouw Conder, aanhangster van de Christian Science-leer, die een lezing houdt voor de vrouwen over de onwerkelijkheid van de kogels die om hen heen vliegen. Polly maakt netjes aantekeningen en noteert droogjes: ‘Hoewel er een schijn van oorlogshandelingen heerst, gebeurt het eigenlijk allemaal in onze eigen geest.’ Kortom: zeer aanbevolen.
* * *
Er zijn ongetwijfeld saaiere betrekkingen denkbaar dan die van persoonlijk lijfwacht van Winston Churchill. Edmund Murray, die deze functie van 1950 tot 1965 vervulde, schreef er ruim twintig jaar nadien een boek over. Churchill's Bodyguard (Star, 302 p., f 18,75) is het werk van iemand die, zelfs in zijn eigen autobiografie, zijn plaats weet. De man met de snor, gleufhoed en lange overjas die ook op de vakantiefoto's naast of net achter Sir Winston staat, weet vrijwel onzichtbaar te blijven. Behalve als ingrijpen noodzakelijk is natuurlijk: ‘Toen zag ik vanuit mijn ooghoeken dat een man aan de bar zijn glas neerzette, opstond, en op Sir Winstons tafel toeliep. Ik stond nonchalant op en wandelde, zonder in de mans richting te kijken, naar Sir Winston. Toen ik nog minder dan een meter van hem verwijderd was, draaide ik me naar de naderende man. Hij was gekleed in jacquet. Ik vroeg hem beleefd of ik hem ergens mee van dienst kon zijn. “That's O.K.,” zei hij, I'm just going to say hello to my friend Winston.’ De stem was erg Amerikaans. ‘Well, sir,’ zei ik, ik ben van Scotland Yard en zoals u ziet is Sir Winston momenteel in een gesprek verwikkeld en kan hij niet gestoord worden. Mag ik uw naam alstublieft? Als blikken konden doden, zou ik toen ter plekke zijn overleden. De man staarde me aan, keerde zich om en liep het casino uit. Het was Frank Sinatra.’
* * *
De botanist William Bartram (1739-1823) maakte van 1773 tot 1777 ontdekkingsreizen door wat nu het Zuidoosten van de Verenigde Staten is. Zijn reisverslag, Travels (Penguin; 414 p., f 26,90), in 1791 gepubliceerd, is herdrukt. Bartram reist opgetogen rond, en lijkt zich van geen gevaar bewust. ‘Na mijn observaties van die dag te hebben voltooid ging ik rusten, en nadat het geplons en gebrul van de krokodillen wat was verstomd genoot ik van een vredige nachtrust.’ Een vers gevangen vis legt hij op de bosjes boven zijn hoofd. De volgende ochtend merkt hij dat een wolf deze traktatie niet heeft kunnen weerstaan. Maar Bartram is zo'n soort man die niks overkomt. Het enige dat hem stoort zijn de bacchanalen en orgieën waaraan blanken en Indianen zich onder invloed van alcohol te buiten gaan.
* * *
John Hersey, bekend geworden met Hiroshima (1946), schreef een boek over een hobby die hij al meer dan twintig jaar 's zomers langs de kust van Massachussetts beoefent: het vissen op blauwvis. In Blues (Vintage, 205 p., f 21,70) heeft hij Fisherman, een alwetende oude rot, geschapen. Deze voert lange gesprekken met de nieuwsgierige leek Stranger. De dialogen vinden voornamelijk plaats op zee en zijn chronologisch weergegeven, gedurende een seizoen van juni tot eind oktober. Fishermans taalgebruik is niet direct levensecht - hij spreekt als een leerboek, of, zo u wilt, een hoofdpersoon van Maarten 't Hart - maar informatief is het wel. Tussendoor zijn gedichten over vissen opgenomen, onder andere van Robert Lowell, Richard Wilbur, James Merrill, Ted Hughes, Elizabeth Bishop en John Donne.
* * *
Insiders (Virago, 193 p., f 25,10) is een bundel portretten van ingezetenen van vrouwengevangenissen in Groot-Brittannië. In dit land zitten relatief meer mensen achter slot en grendel dan in andere Westeuropese landen. Drie procent van de gevangenen is vrouw. De omstandigheden in de twaalf Britse vrouwengevangenissen (drie bezitten een speciale moeder-en-baby eenheid) zijn weinig verheffend. De houding van de leiding valt, getuige de verhalen, evenmin op door verlichtheid. Het boek bestaat uit een serie van elf monologen. Geen vrolijke lectuur, maar er gaat een wereld voor je open.
NIEK MIEDEMA