Vrij Nederland. Boekenbijlage 1988
(1988)– [tijdschrift] Vrij Nederland– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 7]
| |
Annie SchmidtHij wordt oud, dacht ik, toen hij me nawuifde op het perron. Wij wuifden elkaar na en stapten dan in dezelfde trein. Hij helemaal voorin en ik helemaal achterin, zo ver mogelijk van elkaar vandaan. Niet omdat we elkaar niet konden luchten, maar omdat we alle twee ijlte en leegte om ons heen nodig hadden. In de trein kon je werken. Hij aan z'n stukje, ik aan m'n versje. We moesten altijd de volgende dag iets afleveren. De trein ging naar Deventer. Altijd naar Deventer in mijn herinnering, hoewel het ook Arnhem was en Den Helder en Heerlen, een soort tournee. Het was zo midden in de jaren vijftig en dus heel zot dat ik hem op dat perron ineens oud vond. Hij was nog maar even in de veertig. Het vak had daar natuurlijk iets mee te maken. Er zijn meer mensen die elke dag een stukje moeten schrijven maar ze hoeven niet elke dag een práchtig stukje te schrijven en dat moest hij wel. Niet dat de redactie het van hem eiste, die vond alles goed wat hij deed. Ook zijn vrienden vonden alles mooi. Maar hij wou stukjes schrijven die hij zélf mooi vond en hij was niet gauw tevreden. Columnisten (zo heetten ze toen nog niet) zijn evenals vleermuizen uitgerust met een soort radarapparaat dat duizenden echosignalen naar hen toe stuurt. Uit al die signalen moeten ze bliksemsnel - de vleermuizen zowel als de columnisten - datgene opspeuren wat ze nodig hebben. Een insekt bij de vleermuizen. Een idee bij de stukjesschrijver, een idee, hoe klein ook, al is het maar een kiem, een embryootje. Het vleermuis-zijn wordt een tweede natuur, maar het is een slopende leefwijze voor een mens. Deventer dus om een lezing te houden over humor. We waren uitgenodigd door het Instituut voor Volksontwikkeling. Ik denk dat die club niet meer bestaat. Volksontwikkeling. Wat is volk? Bestaat dat nog? En zo ja, wil het dan ontwikkeld worden? Nu is er alleen publiek. En publiek wil helemaal niet ontwikkeld worden. Het wil uitsluitend geamuseerd worden. Die lezingen voor Volksontwikkeling deden we aanvankelijk niet samen. Nee, er was een derde. We werden ingeleid voor de pauze door professor Garmt Stuiveling. Hij hield inderdaad een stevig gefundeerde lezing over humor in de literatuur, een lezing, zo geleerd doorwrocht en loodzwaar dat ik onmogelijk daar achter aan kon komen met: ‘Dit is de spin Sebastiaan...’ en Simon met de zin: ‘Toen ik de kroeg binnenkwam zat ouwe Joop daar al.’ We moesten eerst een rede houden om onze lichtzinnigheid te verontschuldigen. Al heel spoedig bleek dat we beter zonder Garmt konden, ook al werd het Volk daardoor minder Ontwikkeld. Simon probeerde aanvankelijk nog serieus het begrip humor te analyseren maar het klonk of hij een brok koude frikadel in z'n keel had. Praten OVER humor is verpletterend vervelend. Ook Bergsons Le Rire en Freuds Der Witz ontlokken nergens een lach. We lieten dus alle Ontwikkelende zinnen radicaal weg en lazen voor. Het verbaasde mij toen al hoe Simon met z'n moedeloze stem verhaaltjes voorlas over moedeloze mensen, waar een hele zaal om schaterde waarna het publiek (nee, het Volk) opgewekt en vol levensmoed naar huis ging. Er kwam nog wel een dankwoord van de voorzitter. Ik herinner me er een die zei: We danken de heer Carmiggelt en mevrouw Corsari voor deze genotvolle avond. Ik kreeg een bos anjers die ik Simon meegaf voor Tiny want ik haat anjers en zij hield er weliswaar niet van maar gedoogde ze... Toen we op straat stonden zei een man: Een mooie avond! O ja? vroegen we blij verrast. Ja, zei hij. Voor de tijd van het jaar. We gingen naar het hotel. Simon om z'n stukje te schrijven ik om een dialoogje voor de familie Doorsnee te bedenken. De vleermuizen hadden hun prooi, voor die dag. ■ |
|