Zwalkend woordenboek
Met mijn vraag van daarnet bedoelde ik eigenlijk iets anders: had u een dergelijke literaire ‘analyse’ van Engeland en uw persoonlijke geschiedenis ook een andere vorm kunnen geven dan deze: reizend aan de rand van het land, in ieder geval buiten Engeland?
‘Natuurlijk. Het had ook vanuit mijn flat gekund. Maar de vorm van een reis geeft meer eenheid, meer spanning. Bovendien heeft de zee iets bijzonders dat je zeker als Engelsman sterk aanspreekt. Jaren geleden wisselde ik eens geld bij een bank in Zeeland. Daar hing een affiche met een tekst in de trant van: vakantie, raadpleeg uw bankier. Op dat affiche zat een ouder Nederlands echtpaar in totale verlatenheid op een besneeuwde Alpentop. Dat lijkt me nu typerend voor het idee dat iemand uit de Lage Landen van vakantie heeft. In Engeland vervult de zee die functie. Weg ben je, helemaal weg uit de beschaving. Bovendien is de wereld vanaf zee zoveel mooier dan vanaf het land. Toen ik met de auto vanuit Frankrijk hierheen reed en een plaatsje zocht om te stoppen, trof me opnieuw hoe lelijk de dorpen en steden in Belgie en elders zijn. Stapels steen en beton. Maar gezien vanuit zee zijn ze prachtig. Dat weet ik zeker. Een kustlijn, silhouetten van huizen... De zee voegt bijna als vanzelf een reflexief element toe. Die aanhoudende beweging maakt je tot een soort zwalkend woordenboek, a Roget's Thesaurus. Je zoekt aanhou dend metaforen voor van alles en nog wat. Pas nog. Ik ben bijna een dag lang bezig geweest varianten te zoeken op het woord “knippen”. De schuimkoppen op zee... Maar de zee biedt nog meer. Gevaar, eenzaamheid.’
Hoe eenzaam bent u?
‘Na half zeven 's avonds ben ik het vaak. Overdag heb ik er zelden last van. Pas als de avond valt... Maar reizen, zoveel heb ik onder tussen wel geleerd, moet je alleen doen.’
Even later belt de fotograaf dat hij beneden in de lounge op ons wacht. Als we de trap aflopen, zeg ik Raban dat hij dezelfde ogen heeft als Colin Thubron, zijn landgenoot die vorig jaar een boek over China schreef. Inward bound eyes, naar binnen gekeerde ogen. En dat ik dat vreemd vind bij iemand die van observatie zijn beroep maakt. Raban kent Thubron en zegt dat hij begrijpt wat ik bedoel. Maar dat hij eveneens zo'n uitdrukking zou hebben, nooit over nagedacht. Vervelend.
Fotograaf en schrijver lopen de tuin achter het hotel in. Van een afstand kijk ik toe hoe zij een rituele dans opvoeren. Dit keer rond een camera. De fotograaf kronkelt als een slang rond het apparaat, probeert de schrijver tot enige openheid te verleiden. Ik hoor niet wat ze zeggen, zie alleen de bewegingen. De fotograaf loopt naar voren, zegt iets, lacht. Drukt het toestel tegen het oog, haalt het weer weg, zegt nog iets, knipt. Zo gaat het minstens tien minuten. Raban blijft als een stok. ‘Holy shit,’ zegt hij als we even later aan de bar zitten. ‘Die jongen is als een vriend van mij, ook fotograaf. Die kerels willen je zo kieken dat er niets meer van je overblijft. Maar mij krijgen ze niet.’
‘Misschien houden ze wel een spiegel voor,’ zeg ik voorzichtig. Raban hoort het niet. ‘Morgen keer ik terug naar mijn boot,’ zegt hij en giet een glas jenever in zijn keel.
■