Hugo Brandt Corstius
Vervolg van pagina 3
ze zijn niet denkbaar zonder de op den duur ergerlijke vasthoudendheid, het steeds maar weer op alle mogelijke momenten opduikende zelfde liedje (over Lubbers bij voorbeeld), begeleid door de arrogantie van zijn gelijk. Op het moment dat het elke lezer de keel begint uit te hangen lijkt Grijs er pas genoegen in te scheppen. En toch heeft hij door deze methode een sfeer geschapen waarin een columnist soms een effectievere controle op de politiek kan uitoefenen dan het parlement of politieke partijen. Toch moet hier ook weer niet al te nobel over worden gedaan (de wereld hangt van nuances aan elkaar): wanneer Cyrille Offermans (een van de juryleden van deze P.C. Hooftprijs en schrijver van het juryrapport) in zijn boek De kracht van het ongrijpbare over Brandt Corstius schrijft dat het enige beginsel dat hij aanvaardt ‘de vrijheidsdrang’ is, dan lijkt mij dat overdreven en projectie. Vrijheid en vrijheidsdrang zijn op de achtergrond bij Brandt Corstius prominent aanwezig, maar op de voorgrond ziet hij ze wel eens bij het botvieren van zijn columnistische lusten over het hoofd. Dat de doopceel van Brandt Corstius verschillende karaktermoorden bevat (ook al was het om een zogenaamd hoger doel) maakt dat de kwalificatie van absolute vrijheidslievendheid aan hem voorbij gaat.
Het zou wel gek zijn als Brandt Corstius niet zelf over het al dan niet goed of slecht zijn van mensen zou hebben geschreven. Dat was in een van zijn kunstig beredeneerde stukjes waarin hij zich afvraagt waardoor het komt dat iemand die slecht is (Hitler) wanneer hij iets kleins goed doet (het houden van zijn hond) nog slechter wordt, terwijl iemand die goed is en een kleine slechtheid begaat nooit meer goed kan zijn en eigenlijk slecht gevonden wordt. ‘Goede mensen, zo is de redenering, moeten in hun goedheid zo goed zijn dat ze nooit iets slechts doen. Maar wie zo redeneert ziet de mensen te veel als speelkaarten, rood is rood, heer is heer. Terwijl we natuurlijk allemaal jokers zijn.’ Dat is mooi gesproken, maar wie zijn oeuvre kent weet dat op dat moment een van de vriendelijke koppen van de hydra zich naar voren heeft gedrongen. En waren echt grote schrijvers niet altijd ‘tweetongig’? Brandt Corstius is een columnist die zich van weinig iets aantrekt in een wereld waar veel mensen zich heel wat aantrekken van waar hij niets moet hebben. Tot het weinige waar hij zich wel wat van aantrekt behoort de taal en de literatuur. Dat is puur eigenbelang want het is zijn werkterrein waar hij zijn gang wil gaan, maar in het briezen van de hydra is ook het algemeen belang te horen dat hij verdedigt, al was het maar in het plezier dat spreekt uit zijn niet aflatende vindingrijkheid.
■