Puzzelrubriek
Vroon zit gevangen in een dubbelrol. Hij is aan de ene kant de docent die de inzichten van de psychologie wil uitdragen onder een groter publiek. Dat doet Vroon met verve. Daardoor is hij aan de andere kant ook de entertainer die de krant leuk en leesbaar moet houden. Eigenlijk doet het er niet toe wat Vroon schrijft, als hij het maar aardig weet te vertellen. Hij is de samensteller van een puzzelrubriek, die zo vriendelijk is om telkens ook nog wat oplossingen te suggereren.
Al die stukjes in één boek behouden veel van hun charme, maar tegelijkertijd is het doodvermoeiend om die vijf rubrieken vol met weetjes achter elkaar tot je te nemen.
Nu die stukken zo bij elkaar staan, valt me overigens op dat Vroon met twee maten meet. Psychologen hebben de gewoonte om bij hun onderzoek statistische toetsen te gebruiken. Als een verschil tussen twee steekproeven statistisch significant is, dan betekent zoiets dat de populaties waaruit deze steekproeven getrokken zijn, niet aan elkaar gelijk geacht worden. Er is dan, naar men aanneemt, sprake van een reëel verschil, maar hoe groot dit verschil precies is, drukt de toets niet uit. Een statistisch significant verschil kan dus best op populatie-verschillen wijzen, die in het dagelijks leven nauwelijks enige betekenis hebben. Vroon laat dit in diverse stukken duidelijk uitkomen. In andere stukken, echter, lijkt hij dit gemakshalve te vergeten.
Als Vroon onderzoek naar de effecten van allerlei therapieën bekijkt, dan laat hij (terecht) heel duidelijk zien dat statistische significantie weinig zegt. Bij onderzoek naar de effectiviteit van diverse behandelingen wil je graag redelijk grote verschillen vinden. Vaak zijn die afwezig, ondanks geconstateerde statistische significantie. Maar als Vroon ander onderzoek uit de psychologie bespreekt, vergeet hij deze boodschap gemakshalve. Psychologisch onderzoek heeft ontzettend veel verbanden (tussen allerlei fenomenen) aan het licht gebracht, die niet gelijk aan nul zijn. Veel van die ver- banden zijn dan echter tegelijkertijd zo gering, dat ze in het dagelijks leven nauwelijks enige betekenis hebben. Vroon vat uit de vakliteratuur veel van dergelijke verbanden samen, zonder dat hij erbij vertelt dat ze helemaal niet zo erg sterk zijn; hij doet gewoon net alsof ze altijd heel sterk zijn. Kortom, soms is Vroon scrupuleus, maar vaak blaast hij muizen op tot olifanten.
Een voorbeeld. Tobben, aldus Vroon, blijkt ‘gepaard te gaan met hyperactiviteit in de linkerhersenhelft, vooral in het voorste gebied.’ Dat is een leuk, interessant weetje. Maar hoe sterk is de aangeduide relatie eigenlijk? Daar gaat de auteur niet op in, terwijl dat nu juist het meest interessante aan het verschijnsel is. Vroon, de entertainer, voegt-aan de genoemde samenhang een overdrijving toe. Hij sluit zijn beschouwing over het tobben af met de volgende olifanten-passage: ‘In het kader van deze links-rechtse mythologie sluiten we af met een aanbeveling. Als u tobt, moet u het rechterneusgat sluiten en krachtig door het linker gaan in- en uitademen. Onlangs is namelijk gedemonstreerd dat ademen door één neusgat de activiteit van de tegenoverliggende hersenhelft verhoogt. Resteert dus tobben over de vraag wanneer deze therapie in het ziekenfondspakket zal worden opgenomen.’
Natuurlijk: zo'n uitsmijter is leuk. Als entertainer acteert Vroon op hoog niveau. Maar ondertussen heeft Vroon in die uitsmijter alweer een samenhang geïntroduceerd, zonder daarbij de sterkte te noemen. In zijn docentenrol zal Vroon wel mompelen, dat hij geen tijd meer had om die zaken nog tijdens deze les ter sprake te brengen. Docent en entertainer zitten elkaar voortdurend dwars in dit leuk geschreven weetjesboek.
■