Bijgeloof en handeldrijven
De Borgesiaanse parallelwereld van Jim Crace
Het zevende werelddeel door Jim Crace Vertaling Caroline van Lingen Uitgever: Contact, 119 p., f 24,90
Eric Gobbers
Een paar weken geleden maakte Malcolm Bradbury op deze pagina's de opmerking dat de huidige Engelse roman in tegenstelling tot twintig a dertig jaar terug zijn neiging tot provincialisme heeft overgelaten aan de Amerikanen, en de zaken veel weidser en internationaler is gaan zien. Jim Crace's debuut Het zevende werelddeel (‘Continent’) is in ieder geval een fors argument pro Bradbury's stelling. Er is nergens een pub, steak and kidney-pie of angry young man te bekennen, sterker nog, er is van Engeland helemaal geen sprake meer. De zeven verhalen spelen in het zevende werelddeel waar men volgens het aan een zekere Pycletius ontleende motto leeft van handel en bijgeloof. Crace heeft een Borgesiaanse parallelwereld gecreëerd waar de fundamenten van de westerse ratio op een fijnzinnige manier ontwricht worden.
Het handel-en-bijgeloof-thema wordt in de verschillende verhalen telkens op weer een andere wijze geïllustreerd. In het eerste verhaal, ‘Pratend Doodshoofd’, gebeurt dit nog vrij simpel, bijna didactisch zelfs, vooral wanneer de verteller, een jonge man die een biologieopleiding volgt aan een Europese universiteit en zich vragen gaat stellen bij het weinig redelijke geloof van zijn dorpsgenoten, een les krijgt in de basisregels van het handeldrijven. ‘Ik trek me niets aan van de dictatuur van de wetenschap,’ zegt een handelaar, ‘en jouw dorpsgenoten ook niet. Vrijheid van keuze. Hou jezelf naar willekeur voor de gek, dat is het devies van de natie! Leid het bijgeloof in vaste banen. Doe er je voordeel mee. Melk het uit.’
Naarmate we vorderen in het boek, stijgt de abstractiegraad. De politiek komt aan bod, de seksualiteit, de kunst en de economie. En telkens bouwt Crace zijn verhaal op rond de contradictie van handel (rede) en bijgeloof.
Crace's verhalen behandelen steeds het moment waarop de vooruitgangsideologie zich tegen zichzelf gaat keren, zoals in het hilarische ‘Elektriciteit’, waarin wordt verteld over de komst van dit magische middel naar een onderontwikkeld dorp.
De volgorde van de verhalen in Het zevende werelddeel is allesbehalve lukraak. De toenemende abstractie, de verschillende varianten op de handel-bijgeloof thematiek monden uit in het laatste luik, de sluitsteen van deze in de epiek en de antropologie gedrenkte visionaire literatuur. De bedrijfsagent in ‘Het uitzicht vanaf de Zilverheuvel’ heeft onder druk van een langdurige eenzaamheid al zijn rationalistische bedaringsmechanismen afgeleerd. Zijn nuttige taak (het verzamelen van informatie over de edele metalen en ertsen die in de bodem van een heuvel zouden zitten) vervult hij al lang niet meer naar behoren. De realiteit is zoekgeraakt. In zijn koortsig brein ontstaat een nieuwe wereld die de regels van plausibiliteit en aanvaardbare verhoudingen links laat liggen. Dood, waanzin en luciditeit worden met elkaar verenigd, en zo wordt een waardig einde gesteld aan de berichten uit het zevende werelddeel.
Het schijnt dat Jim Crace acht jaar aan dit dunne boekje heeft gewerkt. Verwijten van luiheid en te beperkte produktie zijn ongepast, luister liever naar de woorden van de kalligraaf uit het verhaal ‘Zonden en deugden’. Steeds opnieuw schaaft hij aan zijn letters ‘om te komen tot volledig evenwichtige afmetingen om balans en ritme te ontwikkelen, om inhoud uit te drukken in vorm. (...) Hij streeft naar schoonheid van de hoogste intellectuele orde, zo verfijnd, beschouwend en beschaafd mogelijk. Haast is uit den boze.’
■