Eerbaar onderwerp
Opstellen over seksuele geschiedenis
Soete minne en helsche boosheid door Gert Hekma en Herman Roodenburg (red) Uitgever: SUN, f 38,50
Ed Schilders
In de proloog die Gert Hekma en Herman Roodenburg geschreven hebben bij de door hen geredigeerde bundel opstellen over de geschiedenis van de seksualiteit in Nederland, Soete minne en helsche boosheit, moeten vooral medici die zich schrijvend op dit gebied gewaagd hebben, het ontgelden. Ze schreven ‘ongehinderd door enige historische kennis’, met als resultaat ‘een impressionistische ideeëngeschiedenis’. Daarop volgt onmiddellijk een frivool excuus: ‘Nu was er ook weinig historisch onderzoek waarvan zij gebruik konden maken.’ Ik vraag me af of Hekma en Roodenburg hun cynisme niet beter hadden kunnen richten op hun vakbroeders. Niet de medici hebben de seksualiteit genegeerd, maar de historici. Je hoeft geen kenner van de Nederlandse academische cultuur te zijn om te weten dat seksualiteit in die vakkringen tot voor kort volkomen taboe was. En ook nu nog, nu het de laatste tien jaar wat beter gesteld is met de publikaties op dit gebied (de bundel bevat een uitstekende bronnenlijst), zien Hekma en. Roodenburg zich genoodzaakt vakbroeders te motiveren door te benadrukken welk een ‘rijk onderwerp voor toekomstig onderzoek’ de seksualiteit is. Dat weten die vakbroeders uiteraard zelf ook wel - uit die impressionistische boeken die ze afkeurend terzijde hebben gelegd om vervolgens over te gaan tot de orde van de dag. Tien jaar lang wordt er een beetje systematisch achterstand ingehaald en nu reeds moeten de redacteuren vrezen dat ‘gevestigde historici’ de seksualiteit ‘een te modieus thema’ zullen vinden.
Gezien deze stand van zaken is de bundeling van een tiental representatieve opstellen geen slecht idee geweest. De periode die bestreken wordt is ruim (1300-1850), de thematiek veelzijdig. Overspel, prostitutie, homoseksualiteit, libertijnse literatuur, kindermoord, verboden graden van bloed- en aanverwantschap, en noties als eer, schande en schaamte, zijn de onderwerpen. En zoals dat verwacht mag worden: de aanpak en de benadering zijn zeer degelijk. Te degelijk soms, vind ik, wanneer de auteur van een hoofdstuk zich wat al te sterk bewust is geweest van al die academici die nu hopelijk met hem meelezen. A. van Buuren neemt Dirc Potters Der Minnen Loep als uitgangspunt om het motief van de ‘eer en schande’ in de middeleeuwen te onderzoeken. Hij doet dat echter zo bescheiden en voorzichtig dat hij ook zelf tot de conclusie komt dat zijn hoofdstuk niet veel meer is dan ‘letterkundig materiaal aandragen’ voor toekomstig onderzoek. Petty Bange richtte zich ook op de middeleeuwen en nadat zij de strenge regeling van het seksuele leven besproken heeft concludeert zij wel zeer voorwaardelijk: ‘Dan mogen we misschien ook aannemen dat middeleeuwse mensen vrijmoediger omgingen met hun seksualiteit dan regels en wetten doen vermoeden.’ Die vraag lijkt me al lang en breed (positief) beantwoord, en niet alleen door medici.
Iets meer lef, iets meer avontuur, waren een aantal bijdragen ten goede gekomen, aangenomen dat deze bundel niet uitsluitend voor het academisch circuit bedoeld is. Boeiender zijn bij voorbeeld de bijdragen van Sjoerd Faber over kindermoordzaken (zuigelingen), en Lotte van de Pol. Faber heeft archiefmateriaal over zijn onderwerp gevonden dat zowel aangrijpend als boeiend is, Van de Pol gaat na wat er nu precies te zien valt op genreschilderijen die bordelen en koppelaarsters laten zien. Het zijn vooral de breedte van haar kennis en het gemak waarmee ze die hanteert die dit hoofdstuk zo gevat en leesbaar maken.
Soete Minne bevredigt de lezer die voor zijn ontspanning leest niet altijd evenzeer. Laten we echter hopen dat het in ieder geval de schuchtere historici kan overtuigen dat het in alle opzichten een zeer eerbaar boek is.
■