Plaatsvervangers
Haakte men vroeger naar erkenning, dan moeten de ‘sterren’ van vandaag het meestal stellen met herkenning aangezien ze geen denkbeelden hebben die erkenning kunnen krijgen. Gewoon herkend worden, op publieke plaatsen wel te verstaan; uittreden uit de anonieme massa en aldus het gevoel krijgen íemand te zijn. Iets diepers of hogers zit er niet meer bij.
In het tijdperk van het zien en het beeld lijkt het de grote droom van de meeste mensen gezien te worden, herkend en aldus tijdelijk verlost van een innerlijke leegte. De ziekte van de mens bestaat erin te haken naar schijn, en geen vrede te hebben met het zijn. Want de mens is een streber en geen roos die zomaar staat te bloeien, naar het vers van Angelus Silezius: De roos kent geen waarom en bloeit omdat ze bloeit, / is onbekommerd en heeft niet de wens gezien te worden.’ Wat de mens doet, doet hij in het openbaar. Hij vraagt om erkenning, om waardering als het kan. Zelfs de publieke afkeuring, als die zich aandient, is hem liever dan volslagen onbekendheid. (Denk aan politici) Ongemerkt wil hij niet passeren.
Alleen de godsdiensten gingen (en gaan) tegen de begeerte naar faam in. Althans de leer. De praktijk geeft vaak wat anders te zien. Aan het hoofd van de rooms-katholieken stonden (en staan) ‘prinsen’ van de kerk die het, wat eerbetoon en publiekssucces betreft, zich aardig lieten (en laten) aanleunen. Men vergoelijkt zulke schuine schaatsen van hoogwaardigheidsbekleders - in feite de plaatsvervangers van de Jezus die bescheidenheid predikte - door te wijzen op het ‘hogere’ doel ervan: de universele luister van een universele heilsboodschap. Maar hoe verklaart men dan dat een op zijn minst even universele prediking als het boeddhisme aan een dergelijke verleiding nooit heeft toegegeven? De boeddhisten zien in dat het verlangen naar roem haaks staat op het nobele pad naar de verlichting. Wie bekendheid nastreeft maakt het zichzelf onmogelijk het heil te bereiken. Overigens ligt het oosters ideaal van menselijk geluk, juister: van optimale ontplooiing, in het verlengde van de opvatting dat wijsheid niet te bereiken valt in een leven van publieke belangstelling en officieel aanzien. De taoïsten bijvoorbeeld gebruiken graag het beeld van het onbewerkte blok hout, of van het water dat zich terugtrekt. Roem is welbeschouwd een last, een gesel, het vergiftigde geschenk van een demon. De anoniem geworden heremiet, die zijn varkens en honden voedt als waren het hoge gasten, is de waarachtige held, een engel van onbekendheid.
Bovenstaande bedenkingen zal men tevergeefs in Braudy's studie over de roem zoeken. Het historische materiaal van Braudy's The Frenzy of Renown (de titel is ontleend aan wat Matthew Lewis de hoofdpersoon van zijn beroemde roman The Monk toeschrijft) is vooral literair, al begint hij zijn studie met een veldheer, Alexander de Grote die hij de ‘eerste beroemdheid’ noemt, en passeren verder hele slagorden staatslieden, tirannen, kerkvaders en vedettes de revue, van Cicero, Julius Caesar, Octavianus, Augustus, Caligula, Nero, via de heilige Augustinus, Karel de Grote en Franciscus van Assisi, tot Abraham Lincoln, P.T. Barnum, Charles Lindberg en Marilyn Monroe.