Tijdschrift
Een man die zijn hobby als vak uitoefent, wat voor iemand stel je je daarbij voor? Een gedrevene of een monomaan, iemand die vieren twintig uur per dag aan hetzelfde denkt. Martin Ros is er zo één die van zichzelf zegt dat hij in zijn baan zijn enige en absolute hobby uitleeft. Hij legt dat uit in de toespraak ‘Een eenvoudige uitgeverijknecht jubileert’ in Optima 16/17. De uitvinder van de serie Privé-Domein gunt daarin de toehoorder/lezer een blik door zijn eigen sleutelgat. Zijn loopbaan begon bij het dagblad Het Vrije Volk waar hij bij toeval verzeild raakt. Daar ontstaat zijn grote honger om altijd van alles tegelijk te willen doen, benadrukt Ros: liggend op een stapel kranten, met de telefoon in de ene hand een roman van Thomas Mann in de andere en aangeleund tegen een aantrekkelijke dame in het redactiehokje van editie-17 op de vrije zaterdagavond, vat ik het maar even samen uit zijn betoog. Via het socialistische dagblad komt hij, vijfentwintig jaar geleden, dus bij De Arbeiderspers terecht. Zijn opdracht was de uitgeverij in literaire zin enig gewicht te geven, zodat de fondslijst zich zou kunnen meten met die van Querido, Meulenhoff en De Bezige Bij. Het is dus nog maar zo kort geleden dat De Arbeiderspers vrijwel uitsluitend bestond van de zeer grote oplagen van de boeken van Simon Carmiggelt en Annie M.G. Schmidt. Toch zwaait Ros, zoals dat een echte compagnon betaamt, vrees ik, de meeste lof Theo Sontrop toe, die gedurende de helft van zijn Arbeiderspersloopbaan tot nu toe zijn directeur is. Het lijkt helemaal niet zo'n gek idee als die directeur zijn redacteur eens de op dracht gaf om een Privé-Domeindeeltje te vullen met het relaas van zijn boekenleven. Materiaal genoeg, dat volgens Ros ook keurig na te slaan is in zijn vanaf 1964 stipt bijgehouden dagboek. In welke categorie zou Ros nu vallen, vraag je jezelf af bij het lezen van Henk Pröppers stuk
in Optima over boekverbranders, bibliofielen en bibliomanen. Allereerst stelt Pröpper vast dat de ware boekenliefhebbers haast altijd mannen zijn. Vrouwen winden zich per definitie op als hun man uren in zijn bibliotheek doorbrengt in plaats van zich met haar te bemoeien. Toch vermeldt hij niet dat de extreemste boekenhaters, de boekverbranders, vrouwen zijn. De eerste boekverbranding die hij noemt vindt plaats op het moment dat onze jaartelling nog nauwelijks begonnen is: in 213 vaardigt de Chinese eerste minister een wet uit, dat het verleden moest worden afgeschaft en de geschiedenis opnieuw begonnen. Een vrome, maar onmogelijke wens, toen al en ook nu nog. Boekverbranders hebben bijna allemaal ‘een opmerkelijke visie op het menselijk geheugen’. In het oude Rome werd verbrand, ten tijde van Luther, in de Franse Revolutie en tijdens het nazi-regime in Duitsland. En altijd dacht men daarmee van de gevaarlijke ideeën die in die slechte boeken stonden af te zijn. Inderdaad een merkwaardig onnozel standpunt. Maar nu de bibliomanie en de bibliofilie, die Martin Ros beide in zich verenigt, lijkt het volgens Pröppers beschrijving. Er bestaat een bezitterige, egoïstische bibliomaan, een ijdele en afgunstige, en een exclusieve, die alleen maar het werk van één auteur verzamelt bijvoorbeeld. De bibliomaan kan pogen zijn afwijking in de hand te houden door zijn boeken te gaan lezen, waarmee zijn boekenliefde op een andere manier gestimuleerd wordt. Toch pech voor al die boekenminnaars dat ze over hun genot vrijwel nooit met hun vrouwen kunnen praten. Behalve de legendarische geschiedschrijver Plinius, van wiens vrouw Pröpper vertelt: ‘Zij heeft altijd zijn boeken bij zich, ze houdt ervan die te lezen en uit het hoofd te leren. Wanneer Plinius voor langere tijd op reis was, had zij de gewoonte zijn boeken in haar bed te leggen op de plek waar hij behoorde te
liggen.’ Dat is pas echte liefde!
EVA COSSEE