Mythe
Zo'n tweedeling tref je ook in De Lichtende Kamer, en wel in het beroemde onderscheid dat hij maakt tussen het studium en het punctum van foto's. Studium is alles wat vooropgezet, esthetisch overdacht, ‘cultuur’ is aan een foto, ‘het uitgestrekte terrein van de achteloze begeerte, de losse belangstelling, de gedachteloze voorkeur’; Punctum daarentegen is ‘het toeval dat mij in die foto treft (maar mij ook kwetst, aangrijpt)’, de ruwe materie of ‘natuur’ van een foto. De tweedeling biedt een in zijn eenvoud aantrekkelijke retorische vorm die in de praktijk ook zeer werkzaam lijkt: iedereen kent een grote hoeveelheid van die matig interessante, ‘mooie’, beschaafde foto's, en een klein aantal die hem werkelijk na aan het hart staan omdat er ‘iets’ mee is. Studium en punctum, wat wil je nog meer.
Maar hoe interessant is die stelling goed beschouwd? Het eigenaardige van de tegenstelling die Barthes hier opvoert zit hem in de formele rigiditeit, waar hij zich nu juist tegen zegt te verzetten. Juist in een boek waarin hij zich expliciet keert tegen ‘de wetenschap’ en het analytische denken kiest hij voor een beschrijvende vorm die zo star is als het meest verstokte ‘Wetenschappelijke’ schema: de Natuurlijke versus de Cultuurgebonden Foto. Dat maakte op mij de indruk van een mythe van het type waar Barthes vroeger zelf veel over heeft geschreven.
Ik geloof met Barthes dat het toeval een centrale rol speelt in de speciale kwaliteit van een foto (even beslissend als ‘de gelukkige inval’ in de literatuur, maar die vergelijking kom je bij Barthes niet tegen), en ook dat de uitzonderlijk directe relatie met de werkelijkheid daar een rol speelt, maar ik ben het niet eens met de esthetische categorieën die hij daar aan verbindt. Voor hem zijn kiekjes de enige echte foto's, speelt vorm in de fotografie geen rol en is het de professionele fotografie alleen bij hoge uitzondering vergund een dergelijke ‘pijlsnelle mutatie in mijn belangstelling’ te bewerkstelligen. Dit is een romantisch idee waarmee verfrissend wordt afgerekend met de berg pretentieuze onzin die ons als kunstfotografie onder de neus wordt geschoven. De vraag is alleen of dat idee genoeg aanleiding biedt voor de absolute kwalitatieve tweedeling kiekjes-kunst die Barthes aan zijn punctum-studium verbindt. Alle saaie kunstfoto's ten spijt is mijn ervaring dat juist de echte kiekjes in doorsnee erg simpel van vorm en voorspelbaar van inhoud zijn, terwijl de kunst van de grote reportagefotografen die Barthes allemaal kent, maar niet noemt, juist ligt in een ongeëvenaard begrip van de werking van het toe val.
Wat Barthes in feite doet is middelmatige ‘kunstfoto's' vergelijken met uitzonderlijke toevalstreffers, en daar een algemene conclusie aan verbinden. Een enkele keer doe je een goede vondst tussen de stapeltjes op de rommelmarkt en dat is een zeldzaamheid om te koesteren, maar als ik mocht kiezen nam ik toch een foto van de grote Franse fotograaf Robert Doisneau die kon goochelen met het toeval zoals Barthes goochelt met woorden.
Waar de fotografie ook mag staan in de rangorde der kunsten (dat zal elke echte liefhebber uiteindelijk een zorg zijn), grote fotografie is een kunst, waar ‘punctum’ en ‘studium’ onontwarbaar hun deel in hebben. Wie dat ontkent heeft nog nooit de moeite genomen zijn eigen amateurfoto's te vergelijken met die van een werkelijke meester in het vak (Barthes zelf verkondigt met enige trots dat hij nooit een foto maakt omdat hij er het geduld niet voor heeft).
Dit is Barthes op zijn slechtst, maar het is geen volledige beschrijving van wat dit boek te bieden heeft. Het mooist is het waar Barthes de retorica van paradoxen en antitheses even achter zich laat om zichzelf te observeren, ‘op zoek naar de waarheid van dat gezicht waar ik van had gehouden’, zijn moeder. De vorm waar Barthes in deze gedeelten voor kiest is die van Proust, de door hem zeer bewonderde vader van het subjectieve schrijven die in De Lichtende Kamer dan ook vijf keer genoemd wordt. Zo schrijft Barthes over een jeugdfoto van zijn moeder: ‘...maar ik blijf er van overtuigd dat die foto alle mogelijke attributen in zich verenigde waaruit mijn moeders wezen was opgebouwd, en waarvan omgekeerd de annulering of gedeeltelijke verandering mij had terugverwezen naar die foto's van haar, die mij niet voldeden.’ Proust!
Dit zijn de meest verrassende en authentiekste gedeelten van het boek, en vooral hier bereikt hij af en toe wat hij in zijn inleiding aankondigt: een beschrijving en evocatie van gevoelens, waarvan je de verwoording nooit tegenkomt in boeken over fotografie. Zoals de uitspraak: ‘Zo bestaat het hele leven uit een serie kleine eenzaamheden.’
De grootste kwaliteit van dit boek is dat het de lezer sterk prikkelt tot nadenken door hem te provoceren en te wijzen op onvermoede gezichtspunten, al heeft het dat effect in de praktijk maar zelden. Van alle ideeën die Barthes de wereld in heeft gestuurd zijn er weinig met zo veel gretigheid geadopteerd als juist het vederlichte studium en punctum. Maar dat is een lot dat elke schrijver bedreigt, en niet iets dat je hem kwalijk kunt nemen.
■