Pockets
Van de talrijke tradities die Groot-Brittannië ook op het gebied der letteren rijk is, mag de biografische met recht een van de meest waardevolle heten. Britse historici hebben de verhalende, literaire stijl gelukkig nooit hoeven heruitvinden. Noch lijken de uitgevers op het eiland te lijden onder de illusie dat één biografie van een historische of literaire figuur wel volstaat. Naast nieuw werk blijven heruitgaven van klassiek geworden ‘levens’ verschijnen. Zou niveau dan toch lonen? Penguin herdrukte het monumentale Queen Elizabeth 1 van J.E. Neale. ‘Monumentaal’ wil in dit geval niet zeggen: nauwelijks te torsen. Het boek, oorspronkelijk uit 1933 en in 1952 licht herzien, is zo helder geschreven dat Neal maar vierhonderd bladzijden nodig had. Een voetnoot komt er niet in voor. Wellicht mede hierdoor leest deze biografie buitengewoon prettig. Elizabeth werd geboren in 1533, hetzelfde jaar als Willem de Zwijger. Ze had eigenlijk een jongetje moeten zijn en Hendrik VIII en Anne Boleyn waren dan ook bitter teleurgesteld. Toen Elizabeth in 1603 besloot te overlijden (ze was oud geworden en weigerde zich, verzonken in melancholie, door de hofartsen te laten behandelen) had zij evenzeer als Willem een tot aan de dag van vandaag blijvend stempel op haar land gedrukt. En tot aan de dag vandaag trachten leiders zich aan haar te spiegelen. De persoonlijkheid van deze vorstin komt uit Neales pagina's nadrukkelijk naar voren. (Penguin, 414 p., f 25,50)
Oliver Warners A Portrait of Lord Nelson, daterend van 1958, is al even meeslepend geschreven en nog spannend ook. De domineeszoon die op twaalfjarige leeftijd naar zee trok en Engelands nationale held werd. Warner schetst een volstrekt briljante man, die bij zeeslagen een bijna onnatuurlijke kalmte kon bewaren, maar tegelijkertijd dikwijls slachtoffer dreigde te worden van zijn opspelend temperament. En van zijn minnaressen. (Penguin, 399 p., f 25,50)
Een van de meest veelzijdige Britse biografen is Christopher Hibbert. Zijn George IV, aanvankelijk in twee delen (1972 en 1973) gepubliceerd, is in paperback herdrukt. Hibbert beweegt zich op zo veel terreinen dat het soms lijkt alsof hij zich, bij wijze van houvast, louter concentreert op het geven van enorme opsommingen van data, feiten, details en preciseringen van details. Maar door de veelheid van informatie heen ontstaat niet alleen een tijdsbeeld maar op den duur ook een portret van de hoofdfiguren. Men behoeft geen kenner te zijn van de late achttiende, vroege negentiende eeuw (en anders zorgt Hibbert er wel voor dat men dat bijna wordt) om George IV uur na uur met toenemende fascinatie verder te lezen. Slechts een enkele voetnoot onderbreekt het verhaal van een lang en moeizaam leven, maar ook de voetnoten hebben hun eigen soort belang: ‘In 1829 besteedde de Koning voor 228 pond aan een grote verscheidenheid aan pocketboeken...’ Het is maar dat u weet dat u in goed gezelschap bent. (Penguin, 851 p., f 32,75)
H.C.G. Matthew schreef een biografisch essay over Gladstone 1809-1874. Als de bezorger van The Gladstone Diaries with Cabinet Minutes and Prime Ministerial Correspondence vanaf 1840, en auteur van gezaghebbende inleidingen hierbij, is Matthew bij uitstek gerechtigd zich een oordeel over de nog altijd omstreden staatsman aan te meten, maar hij verkiest wijselijk enige wetenschappelijke afstand te bewaren. Iedere openbaring, iedere ontdekking brengt weer nieuwe raadsels met zich mee, zegt Matthew. In het geval van Gladstone, die zestig jaar lang in de voorhoede van de politieke ontwikkelingen was te vinden, en die een privé-leven vol crises leidde, lijkt dit niets te veel gezegd. Gladstone was gedreven, ijdel en stond bekend als een erg harde werker. Matthew tekent een man met een onvoorstelbare energie en een groot plichtsbesef, behept met een voortdurende drift om zich in woord en geschrift uit te drukken, die tegelijkertijd de indruk kon wekken volstrekt in zichzelf gekeerd te zijn. De biograaf moet een ware slavenarbeid verricht hebben, gezien de hoeveelheid documenten en correspondentie die Gladstone achterliet, maar ik geloof dat hij het met liefde heeft gedaan. Matthew schrijft met een zekere ontroering over de geur die nog aan de op exotisch geparfumeerd papier geschreven brieven van Laure Thistlethwayte lijkt te hangen. Gladstones contact met deze vreemde vrouw is maar een van de vele affaires waar hij in zijn persoonlijk leven in verstrikt raakte. Zijn geweten werd op de proef gesteld door een heksenmengsel van religieuze overtuigingen en baanbrekende staatkundige opvattingen, waaraan toegevoegd een grote belangstelling voor pornografie, een merkwaardige begaandheid met het lot van publieke vrouwen, en, hoe kan het ook anders, een neiging tot zelfkastijding. Het is te hopen dat Matthew doorgaat met dit werk, en ook de latere jaren nog zal beschrijven. Gladstone vormde immers in 1892, op
tweeëntachtigjarige leeftijd, nog een vierde en laatste kabinet. (Oxford University Press, 275 p., f 29,25)
Van een heel andere allure is Don't Ask the Price, het levensverhaal van Marcus Sieff, inmiddels Lord Sieff, president-directeur van de warenhuisketen Marks & Spencer, waarvan zijn grootvader de grondlegger was. De titel is ontleend aan de begintijd waarin de stalletjes van de familie het opschrift droegen: ‘Don 't ask the price - It's a penny’. De spectaculaire groei van de firma is volgens Seiff in belangrijke mate te danken aan de aandacht die men altijd heeft besteed aan goede onderlinge verhoudingen, zowel binnen het bedrijf als tegenover de klandizie. Men krijgt de indruk dat zijn ideaalbeeld iemand is als de ‘goede’ zakenman bij Dickens: hardwerkend, een autoriteit, maar met een hart van goud. Seiff vertelt voornamelijk anekdotisch, ook dat heeft hij met Dickens gemeen, maar het moet gezegd dat het niet allemaal even boeiend is. Waarom de tekst moest worden geïllustreerd met foto's van Marcus met Henry Kissinger, mevrouw Thatcher, Victor Rothschild, president Sadat, David Frost, Harold Wilson, Teddy Kolek en natuurlijk Hare Majesteit koningin Elizabeth zelf, kan men zich afvragen. Gaven de warme intermenselijke verhoudingen binnen de zaak dan toch niet voldoende bevrediging? (Fontana, 354 p., f 20,80)
Auberon Waugh (wel familie) bundelde zijn wijn-columns uit diverse tijdschriften onder de titel Waugh on Wine. Hij slaat eventuele betweterige kenners al onmiddellijk alle argumenten uit handen met de ontwapenende bekentenis: ‘Pas nadat ik Tatlers wijn-correspondent was geworden begon ik me te realiseren hoe gering mijn kennis van het onderwerp was, en welk een enorme en fascinerende materie het eigenlijk is...’ Waugh behandelde in zijn rubrieken ‘actuele’ wijnen of trends die hij meende te signaleren onder het groeiende wijndrinkersgilde in Engeland. In deze bundel zijn die artikelen handig naar herkomst van de wijnsoort gerangschikt. De toon is ondeugend, maar welgemeend. Het gaat er volgens Waugh om indruk te maken op je gasten met een wijn die even goed is als de snob-soorten, maar stukken goedkoper. Hij geeft hiertoe talloze tips, de in Europa nog niet zo bekende Australische en Califomische wijnen inbegrepen. Maar men mag er ook in alle eenzaamheid van genieten. Persoonlijk is zijn ambitie om tegen de tijd dat zijn jongste kind de universiteit verlaat, alle negen door vleermuizen bevolkte kelders van zijn landhuis in Somerset te hebben gevuld met voortreffelijke flessen. Hij zal dan ongeveer eenenvijftig zijn en kondigt vast aan dat hij zich dan zal neerzetten in een welverdiend pensioen, om zich op zijn gemak door de negen kelders heen te drinken. (Fontana, 175 p., f 20,80)
NIEK MIEDEMA