Gedicht
Alcatraz
Precies aan het einde van de televisiefilm,
- waarin iedere aanzwellende muzieknoot betekende,
dat er een bewaker aankwam door de lange holle gang -
breekt er buiten een reusachtig onweer los.
De mensen zitten vast in hun huizen.
Zij halen nauwelijks adem bij zoveel razernij.
Boven me hoor ik hen voorzichtig bewegen.
Dan rolt de donder over hun gefluister!
Ik kruis mijn vingers voor hen.
Zij zijn zich aan het uitgraven
en mogen op dit ogenblik niet betrapt worden.
ELMA VAN HAREN
Uit: De reis naar het welkom geheten. De Harmonie, f 22,50