De structuur van onze voet maakt ons voorbestemd om lange afstanden te wandelen
Leven uit een koffer, gesprek met Bruce Chatwin
Martin Coenen
DAVID LEVINE
Bruce Chatwin werd wereldberoemd met zijn boek In Patagonia, het verslag van een reis door het uiterste zuiden van Zuid-Amerika. Reizen is de man zijn lust en zijn leven en het liefst doet hij dat in streken die zo ver mogelijk af staan van de westerse cultuur. Voor zijn laatste boek The Songlines verbleef hij twee keer een halfjaar te midden van de Aborigines in Australië. Dit boek (besproken in de Boekenbijlage van 27 augustus 1987) is nu als De gezongen aarde in het Nederlands verschenen, vertaald door Peter van Oers, uitgegeven door Bert Bakker (f 39,90), die ook zijn andere boeken, In Patagonië en Zwarte heuvel uitgaf. Martin Coenen sprak met de schrijver die geplaagd wordt door grote innerlijke rusteloosheid.
Zevenenveertig is hij, Bruce Chatwin, een lange slanke man die er veel jonger uitziet dan zijn leeftijd. Zijn tien jaar geleden gepubliceerde debuut In Patagonië behoort tot de beste verhalen die ooit geschreven zijn.
‘Toen ik besloot om naar de uiterste zuidpunt van Zuid-Amerika te gaan was ik verteerd door een innerlijke onrust,’ zo zegt Chatwin nu, ‘ik wilde op zoek gaan naar een soort “beloofde land”, maar al spoedig zou blijken dat het beloofde land imaginair is, het bestaat alleen in iemands geest. Dat geldt voor mij maar ook voor alle bewoners van Patagonië die ik toen heb ontmoet: Duitse, Spaanse, Italiaanse, Engelse emigranten die daar aan land gingen in de hoop om een nieuw leven op te bouwen.’
Chatwins tweede boek, De onderkoning van Ouidah, was aanvankelijk opgezet als het historische levensverhaal van de Braziliaanse slavenhandelaar Francisco Felix de Souza, die zich in het begin van de negentiende eeuw vanuit Bahia nestelde in het Portugese fort Ouidah aan de Westafrikaanse kust, nu Benin, maar omdat het onmogelijk was om betrouwbare bronnen en getuigenissen te vinden besloot Chatwin een meer fictief verhaal te schrijven dat nu Wemer Herzog geïnspireerd heeft tot Cobra Verde. De film werd opgenomen in Ghana.
Chatwin: ‘Twee maanden geleden ben ik er een kijkje gaan nemen. Ik had al veel eerder willen gaan, maar ik lag in het ziekenhuis. Ik kon mij nauwelijks bewegen, had pijn in al mijn gewrichten en knoken; het was een ontsteking van het beendermerg maar de specialisten vonden de oorzaak niet. Ook bij de Nationale Engelse Gezondheidsdienst, waar ze zich met tropische virussen bezighouden, konden ze mij niet helpen. Ik had hen een lijstje gegeven van alle plaatsen waar ik in de afgelopen vijf jaar gereisd had, maar ook dat leverde niets op. En toen gebeurde het: of ik misschien ook bij boeren was geweest in Jumen in West-China? Het bleek om een uiterst zeldzame schimmel te gaan - in de hele wereld zijn er maar tien gevallen van bekend - die eerst het beendermerg en dan onherroepelijk de hersenen aantast. Ik had hallucinaties, lag uren te ijlen... Toen ik uit het ziekenhuis ontslagen werd heb ik Herzog meteen laten weten dat ik naar Ghana kon komen op voorwaarde dat iemand mijn rolstoel zou duwen, want ik’ kon toen nog nauwelijks normaal lopen. Herzog liet mij weten dat hij een beter idee had: hij zou voor vier dragers zorgen die mij in een zetel op de set zouden ronddragen. De zetel was er, mét baldakijn tegen de zon. Funny!
Wemer Herzog is een ontzettend fascinerende man. Hij heeft een beetje dezelfde microbe als ik: in het dagelijkse leven in West-Europa kunnen wij niet zo goed functioneren, wij leven pas echt op verre lokaties.’
Chatwin is altijd on the road en als hij al thuis is zwerft hij nog tussen zijn landhuis in Oxford, een flat in Londen en een appartement in een Zuidfrans kasteel. Het gevolg is dat, als we na meer dan een jaar tot een datum voor een afspraak komen, er nog altijd de onzekerheid is over de plaats van afspraak. Eerst zou het Oxford worden, dan Londen, uiteindelijk Parijs. Zijn vrouw Elisabeth had mij gewaarschuwd: ‘Wacht maar af. Bruce maakt afspraken, maar that doesn 't mean anything.’ Ze zou gelijk krijgen. Twintig uur voor het rendez-vous verandert hij nog eens: hij zal de trein nemen naar Brussel en of ik hem van het station kan afhalen om oesters te gaan eten.
Bruce Chatwin: ‘Mijn filosofie over het leven is heel eenvoudig: alle goede dingen komen toevallig. Bij mij is het zo toch gegaan. Toen ik het beginjaren zestig niet meer zag zitten met mijn studie in de sociologie ging ik mij bij Sotheby's aanbieden als portier en ik werd lid van de staf.
Mijn specialiteit waren schilderijen. Het bekijken en bestuderen daarvan vergt een enorme concentratie van de ogen, zozeer dat ik op zeker ogenblik een oogaandoening kreeg. De oogzenuw wilde niet meer, de dokter vreesde zelfs voor tijdelijke blindheid. Hij stuurde mij naar een specialist die tot de conclusie kwam dat mijn ziekte psychosomatisch was. Volgens hem kwam mijn oog in opstand tegen het voortdurend bekijken van details en de enige remedie was dat ik mij gedurende enkele maanden zou beperken tot horizonten. Of ik een idee had? “Afrika,” zei ik en in plaats van een voorschrift voor een bril schreef die dokter mij een briefje dat ik voor een paar maanden naar Afrika zou moeten gaan.
Vier maanden ben ik weg geweest. Al die tijd heb ik geleefd tussen de Beja, een volk dat niet ver van de Soedanese hoofdstad Chartoem leeft. Daar is mijn leven totaal veranderd. Deze mensen, die niets bezaten, die moesten opboksen tegen ontzettend harde klimatologische omstandigheden, ontplooiden toch een enorme vitaliteit. Voor mij stond het al vlug vast dat ik nooit meer terug wilde naar de wereld van galerieën en veilinghuizen, waar mensen koortsachtig op zoek zijn naar prullaria, ongelukkig zijn wanneer ze niet krijgen wat ze begeren, ook ongelukkig zijn wanneer ze het wel binnenhalen omdat ze er een stuk van hun fortuin aan gespendeerd hebben terwijl ze er niet echt van durven genieten: om te voorkomen dat het gestolen of beschadigd zou worden, verbergen ze het in een kluis. Ik heb toen een kort briefje geschreven naar Sotheby's om mijn ontslag te nemen.’