Gedicht
Haardos
Ontwarrend wat - gesplitst - hoort bij elkaar
deelt zij de dos voor ze de vlechten leidt
tot strengen, uitgekamd, geborsteld waar
de golfslag knistert van opstandigheid.
De snit, een sieraad voor het handgebaar
waarmee ze lokken schikt als wapenfeit:
het oog beraamd, 't oor op een haar na kwijt
in vogelnesten licht beteugelbaar.
Het mooiste haar is haar in twijfelzucht
waarmee de wind komt spelen aan de rand,
ontvank'lijk voor de zachte stroom, de zucht
waarop een wimpel waait, de wind belandt;
waar krullen springen, zingt het voor de kust
van tegenstribbeling naar hartelust.
PIET-HEIN HOUBEN
Uit: Seizoenen. Gedichten. Querido, f 29,50