Parallelle levens
Waar kon je aan zien dat Anne Frank schrijfster wilde worden? Behalve aan de kwaliteit zelf van haar dagboek ook aan de wijze van presentatie: ‘Haar zinnen zijn keurig geformuleerd, en ze tekent dingen op die voor haarzelf van geen belang zijn, maar die voor buitenstaanders de noodzakelijke verbindingen zijn.’ Anne Frank zou geen nieuwe namen noemen zonder erbij te vertellen in wat voor relatie tot haarzelf die personen staan. Dit wordt opgemerkt door Beeltje in een dagboekaantekening van haar op 14 oktober 1962, die terecht gekomen is in het boek De wereld als voorstelling en wil. Meisjesdagboeken 1956-1969 door Beeltje de Noord (Van Gennep, f 29,50). Het gaat om bestaande dagboeken, geschreven in de jaren vijftig en zestig door drie opgroeiende meisjes in Groningen (zowel platteland als stad). De samenstelster is later journaliste geworden en heeft in dit boek haar eigen aantekeningen en die van haar twee beste vriendinnen Martha en Sanne samengebracht en chronologisch geordend, zodat een beeld ontstaat van de jeugd van drie meisjes die met elkaar verbonden zijn door vriendschap, school en gemeenschappelijke activiteiten. De beschreven periode strekt zich uit van hun negende tot ongeveer hun drieëntwintigste jaar. Het idee is aardig om op die manier de ontwikkeling van drie parallelle levens te volgen en tegelijk nog een beetje tijdsbeeld weer te geven. Toch valt het boek enigszins tegen. Dat komt misschien doordat die drie meisjes in die tijd minder met elkaar te maken hadden dan de opzet van het boek belooft. ‘Wij zijn nog steeds vriendinnen,’ schrijft Beeltje de Noord ter afsluiting, en dat zal ongetwijfeld zo zijn, maar vijfentwintig jaar geleden sprong dat er niet zo uit. Ze kenden elkaar en waren bevriend, maar in elkaars dagboeken treden ze op als niet veel meer dan figuranten, naast veel andere namen. De beste vriendin van Martha was in ieder geval al die tijd Anna, aan wie ze
prachtige passages wijdt met analyses over haar karakter, woede-uitbarstingen over haar ontrouw (Anna was zo'n populair meisje met wel tien ‘beste vriendinnen’) en weergaven van intieme gesprekken. Beeltje en Sanne waren samen wel wat meer bevriend, zoals ik afleid uit het aantal keer dat ze elkaar noemen, maar blijkbaar niet op zo'n manier dat ze het nodig vinden om veel aandacht aan de ander in het eigen dagboek te besteden. De een komt dus ook niet tot leven door het dagboek van de ander, waardoor het geheel niet meer wordt dan het aanvankelijk was: drie afzonderlijke ik-geschiedenissen zonder veel vervlechting. De eerste helft van het boek is het interessantst en dat komt vooral door het dagboek van Martha, die veel en zeer helder nadenkt, niet alleen over zichzelf, maar ook over de buitenwereld. Zij is de echte analyserende geest en het is juist de argeloosheid van een dertien- of veertienjarige die deze aantekeningen zo ontroerend maken. Als ze haar moeder het gedicht ‘Etmaal’ van Ellen Warmond laat lezen, geeft die als reactie: ‘God, wat idioot,’ en die arme Martha gaat dan aan haar eigen oordeel twijfelen. Met nog wat andere incidenten geeft ze een bitter portret van haar moeder, echter zonder de bedoeling haar moeder als een verbitterd en wat dommig persoon af te schilderen, en dat gebrek aan volwassenheid of blaséheid maakt het aangrijpend. Martha heeft de gedachten van veel jonge meisjes (zorgen over het uiterlijk, ruzie met ouders en vriendin, angst om een verloren gymbroek, maar ook - en dat is al iets uitzonderlijker - enthousiasme over gelezen boeken, de natuur, belangstelling voor politiek en kunst en de Derde Wereld). Van de drie auteurs is zij degene die het meest aanspreekt, ook omdat ze mooie zinnen schrijft. Beeltje zelf schrijft ook wel leuk, maar te veel over jongens. Dat spel van aanmoediging en terugtrekking geloof je wel op den duur, zeker in de tweede helft van het boek waar namen als
Wybren, Arne, Bruno, Teelko, Frederik, Matthias elkaar in een razend tempo opvolgen, zodat je ze als lezer nauwelijks meer uit elkaar kunt houden. Hier wreekt zich het gebrek aan ‘Anne Frank-kwaliteiten’: de jongens worden nauwelijks geïntroduceerd of beschreven en weinig sprekend opgevoerd. Er is één uitzondering: de op zelfmoord uitlopende ongelukkige liefde van een student voor Beeltje wordt zo beschreven dat de lezer wél zicht krijgt op wat er gaande is. Dit komt doordat er brieven opgenomen zijn van de betreffende persoon, en - zeer verduidelijkend - het getuigenverslag van Beeltje tegenover de politie. Verder is er te veel sprake van particuliere gevoelsuitstortingen (jongens, altijd maar jongens) die toch eigenlijk niet genoeg belang hebben voor een niet-betrokken lezer, en te weinig reflectie op dingen die wat minder persoonlijk liggen. Martha laat het in de tweede helft wat afweten helaas, hoewel ze nog één keer sterk terugkomt met haar reis naar Algerije, waar ze als arts in opleiding een soort stage doet. Jammer dat Martha nooit meer iets geschreven heeft.
BR