Er groeit klimop!
In een enigszins geruchtmakend stuk vorig jaar in de Volkskrant liet Joost Zwagerman weten de Nederlandse poëzie maar een duffe en belegen troep te vinden. Hij wenste verzen te lezen die zouden zijn ‘krachtdadig en vol lawaai, ronkend en licht vandalistisch waarbij veel verontwaardigde stampei’. Zwagerman meende het gewenste geluid vooral te horen bij aankomende dichters als Arjen Duinker, K. Michel en René Huigen. Nu Duinker zijn debuutbundel heeft gepubliceerd, Rode oever (Meulenhoff, f 24,50) geheten, kunnen we een beter beeld krijgen van de door Zwagerman gewenste toekomst der Nederlandse poëzie.
Inderdaad is Rode oever een buitengewoon luidruchtige bundel, die zich weinig gelegen laat liggen aan de traditionele poëzie, of die nu anekdotisch of hermetisch wordt genoemd. Of juist véél, het is maar hoe je het bekijkt, want het merendeel van de hier geopenbaarde gedichten wekt de indruk pastiches op andermans werk te willen zijn. Rode oever heeft in zijn goede momenten dan ook eerder een humoristische inslag dan een krachtige eigen toon. Zowel de strenge, ‘witte’ dichters en hun ellipsen gaan onder het mes als de gevoelige baasjes in de literatuur. Vrolijk weet Duinker een ongekend enthousiasme op te brengen voor de natuur, bijvoorbeeld als volgt: ‘KLIMOP! / ER GROEIT KLIMOP!// ik ben ver weg geweest // KLIMOP!/ ER GROEIT KLIMOP TEGEN DE MUUR! / OOOH! ZO GROEN!’ Ik weet niet of Duinker de bedoeling heeft geheel serieus te worden genomen, maar zijn arbeid werkt in de eerste plaats op de lachspieren, als het gaat om de grootse meeslepende gevoelens; ‘Laten we de lucht over de knie leggen’, stelt hij voor, of hij barst uit in een hilarische verheerlijking van een toeristisch land: ‘wat is dit een mooi land! / natuur! vertier!/ water! bloemen en planten en dieren! / wat een mooi land! zee! heuvels!/ marmotten! kleine hutten waar je kaas kan eten! musea! kerken! klederdrachten! hotels! alles is er! / wat een land! casino 's! straten! bramen! sinaasappels!/ oooooh!’ Geen poëzie voor ingetogen zielen, dat is duidelijk. Wel een apart geluid, waarvan het nog even moeilijk te bepalen is of het zal blijven steken in het bespotten van geijkte gevoelens, of dat het daar iets van eigen makelij tegenover zal gaan stellen. Bij alle, soms werkelijk zeer geslaagde, antipoëzie demonstreert de bundel ook duidelijk dat het belachelijk maken van vervelende poëzie door haar na te apen, ongeveer net zo vervelend kan
zijn: ‘Zwart zijn jouw handen. // De gewoonte is zwart. / De gevoeligheid is zwart, / De vrees is zwart... // Zwart zijn jouw ogen, zwart en brandend.’ Geen aanrader voor kniesoren al met al!
RS
Aan deze pagina werkten mee: R. Ferdinandusse, Beatrijs Ritsema, Rob Schouten.